Ik ben de laatste tijd vaak aan het neuzen via internet in de archieven van Schiedam in de geboorte en huwelijksakten van mijn voorouders. Die zijn digitaal te bekijken en wel vanaf de vroege 19e eeuw. Niet zo heel ver terug dus. Maar toch erg boeiend en ik heb er al het een en ander van opgestoken. Vooral ook omdat in de aktes steevast beroepen worden genoemd bijvoorbeeld. Leuk om al die oude beroepen voorbij te zien komen als brandersknecht, touwslager, zakkendrager maar ook koopman, politieagent enz. In een ander document kwam ik tegen dat een van mijn voorouders van moeders kant, de van Katwijk familie uit Schiedam tot het St.Lucas gilde behoorde. Wat was dat? Zie het volgende citaat:
Volgens Ordonnantie behoorden tot dat gild: “Alle degeenen, diehaar generen met de schilderkunst, hetzij met pencelen of andersints,in olye of waterverwen, als oock glaseschryvers, glasemakers,glasverkoopers, plattielbackers, tapissiers, borduurwerckers,plaetsnyders.
Mijn opa’s familie had al in de vroege 19e eeuw een glas- en huisschilderszaak in Schiedam: J. van Katwijk Glashandel, Broersveld 78 en later aan de Lange Kerkstraat 78. In 1929 was er zelfs een dodelijk ongeval. Een van de broers van mijn opa of een oom viel van het dak bij een klus en overleed. Op de huwelijksakte van mijn opa uit 1908 staat nog dat hij huisschilder is. Maar mijn opa is weggegaan uit de zaak. Mijn opa had meer in zijn mars. Zijn broers, neven en nakomelingen hebben de zaak voortgezet, tot wanneer weet ik niet.
Grappige is dat het kunstzinnige en ambachtelijke wat in het Gilde nog samenging waarschijnlijk gescheiden raakte door de jaren heen. Maar mijn opa had talent als tekenaar en was zeker ook kunstzinnig ingesteld, hoewel dat in zijn milieu waarschijnlijk niet echt tot bloei kon komen.
Nog een citaat van internet geplukt:
“De Sint-Lucasgilden, ontstaan in de vijftiende eeuw, gaven in samenwerking met de overheid keuren uit, waarin de opleiding tot kunstschilder en aanverwante beroepen, alsmede de rechten en plichten van dezen nauwkeurig omschreven waren.
Aankomende kunstenaars gingen als leerjongen in de leer bij een meesterschilder. Daar leerde hij het maken van verf, het zogenaamde verfwrijven, de verven op het palet zetten en kreeg hij les in tekenen. Daarna mocht hij meewerken aan de schilderijen van zijn leermeester. Na enige tijd werd hij gezel en na enkele jaren kon hij meesterschilder worden, mits het gilde daar toestemming voor verleende. Een voorwaarde om lid te worden van een gilde was het afleggen van een toelatingsexamen of meesterproef. Was je eenmaal toegetreden dan moest je je houden aan een aantal afspraken met betrekking tot de kwaliteit en de prijzen van producten, zoals schilderijen, die je aanbood. Bovendien maakte je als lid aanspraak op allerlei sociale voorzieningen. Als meesterschilder en lid van het Sint-Lucasgilde mocht je je vestigen als zelfstandig schilder en in een atelier leerlingen en assistenten in dienst nemen”.Ben benieuwd tot welke rang mijn voorvader opgeklommen was.
Verder ontdekte ik tot nu toe in de archieven al twee ‘moetjes’ in moeders stamboom en die van vaders. Is van alle tijden.
Oh lieverd, wat beroerd moet je je voelen. Ik leef met je mee. Het ‘buikgriepvirus’ gaat hier erg rond. Misschien een troost. Beterschap zusje.
LikeLike
Leuk. Ben zelf aan het lezen over de Haagse School. Actieve kunstenaarsverenigingen had je in de voorgaande eeuwen!
LikeLike