Vergeetwoord, Rynbende en mijn vader

Tantjem

Vergeetwoord. Het is een rubriek in de Taalstaat , een radioprogramma van de NPO op zaterdagochtend, gepresenteerd door Frits Spits. Gewone, ouderwetse, heerlijke radio. Er komen veel woorden voorbij die ik herken en zelf nog gebruik. Vorige week was er een mij onbekend woord, namelijk ‘mullen’. Niet als in het ‘mulle zand’, maar als een karakterisering van een moeilijk, zeurderig iemand. Een mul iemand. Leuk. Je kunt je het voorstellen, de moeizame gang door mul zand en dat dan als metafoor van het optrekken met een persoon die klagerig is. Ik ken wel een paar mulle mensen.
Maar ik werd vooral geprikkeld door een bijdrage van Frits Spits zelf. Over het begrip ‘dividend’. Niet een vergeetwoord maar zo’n begrip waarvan je alleen echt de betekenis doorgrondt wanneer je in een bepaalde wereld zit. Iets met banken en financiën.
Dat deed me terug denken aan vroeger. Aan een ander woord. Ik ben van 1955, dus het moet zo begin jaren zestig zijn geweest dat ik dat woord oppikte dat om de een of andere reden altijd tot een bepaalde opgewektheid bij mijn ouders leidde. Het was een vreemd woord, maar ook wel een mooi woord vond ik. Mijn liefde voor talen zat er toen al in. Ik verstond ‘tantjém’. Als dat magische ‘iets’ er was konden we opeens van alles kopen. Het wás er ook niet, nee, het was bínnen. Dat vond ik wel wonderlijk, want ik zag namelijk niets. Toen ik wat ouder werd begreep ik natuurlijk dat het over geld ging. Een extraatje in de maand december, afhankelijk van hoe goed de zaak het gedaan had. Ik hoor het woord nooit meer. Een vergeetwoord dus.

Tantième, frans. Evenredig aandeel in de winst

Rynbende

Mijn vader werkte als vertegenwoordiger van een jenever distilleerderij, de firma Rynbende in Schiedam, onderdeel van de Gist en Spiritus fabriek in Delft. Later, in de jaren zeventig opgegaan in Henkes. En nog weer later werd dat Bols.
Maar in mijn jonge jaren was Rynbende een begrip bij ons thuis. In de jaren twintig begonnen als jongste bediende, hij was twaalf, dertien jaar, had mijn vader zich opgewerkt tot vertegenwoordiger. Hij reisde het hele land af om klanten te bezoeken en te winnen. Klanten waren over het algemeen café’s en restaurants. Maar ook wel groothandels en kantines. Met mijn vader op pad hield voor mij in naar een ‘zaakje’ gaan. Zo noemde mijn vader steevast zijn klanten immers. Die en die zaak had zoveel besteld. Af en toe vergezelde mijn moeder hem een dagje en mocht ik als jongste mee. De flesjes chocomel die ik dan kreeg waren het summum. Ik herinner me ook nog goed hoe hij in een bepaald seizoen (zomer?) thuiskwam met allerlei flessen drank en dat mijn moeder dan moest proeven…Nieuwe bessenjenever, nieuwe citroenjenever, advocaat. Mijn moeder was absoluut geen drinker dus na een paar slokjes was ze al vrolijk.

Ontslag en de gevolgen

Mijn vader was een werknemer van het oude slag, met hart voor de zaak. Hij werkte ruim veertig jaar bij Rynbende toen het bedrijf werd opgekocht door Henkes. Mijn vader werd ontslagen, hij was ‘overtollig’ geworden. Gekrenkt was hij tot in het diepst van zijn ziel. Vijf jaar daarvoor waren we verhuisd van Schiedam naar Gelderland en had hij juist promotie gemaakt. Hij was hoofdvertegenwoordiger geworden van een groot rayon. En dan opeens, overtollig. Achteraf gezien bleek hij weg gepromoveerd.
Hij was totaal verstrengeld met zijn werk. Het was zijn leven, zijn identiteit. Logisch als je direct na de lagere school al begonnen bent met werken. Er was in die tijd geen oog voor het leed dat zo’n ontslag teweeg bracht. Mijn vader ging door een lang en pijnlijk proces van (onbegrepen) rouw en (non)acceptatie. Hij verzette zich hevig tegen de (onrechtvaardige)ontslagregeling en vocht die aan met hulp van een advocaat. Hij raakte erdoor geobsedeerd en kon jarenlang nergens anders meer over praten dan over het onrecht dat hem na zoveel jaren trouwe dienst was aangedaan. Ik was een puber toen hij ontslagen werd en stortte mij in het vriendjescircuit om aan de sfeer thuis te ontsnappen. Het was geen leuke tijd om mee te maken.

Mijn vader is altijd blijven worstelen met het feit dat hij nu ‘niets’ meer was. Anderen gingen naar hun werk en hij ‘zat maar thuis’. Nu zou er zoveel meer hulp voor hem geweest zijn. En begrip. Toen ergerden we ons aan dat voortdurende gepraat over ‘onrecht’. Nu zou het nog niet makkelijk zijn maar misschien zouden we meer gereedschap in handen hebben om hem te helpen ermee om te gaan. We zagen alleen een geestelijke kant, hij moest meer vertrouwen hebben in God. De psychologische kant werd niet benoemd, bestond niet.
Vooral mijn moeder heeft het er zwaar mee gehad. Mijn vaders gezondheid kreeg te lijden onder de permanente stress van boosheid, frustratie en verdriet. Zijn maag speelde op, hij rookte veel en ontwikkelde longemfyseem, hij had een zwakke rug, die hem, ook door de stress, steeds meer parten speelde… Hij sliep slecht en was prikkelbaar.
Het waren donkere jaren voor hun beiden.

Betere jaren

Op den duur ging het wat beter. Mijn vader hield ervan met zijn handen te werken, dus hij was veel en vaak en lang in de tuin te vinden, wat hem goed deed. Zelfs met hout is hij aan de gang gegaan. Hij heeft een aantal boekenkasten voor de familie getimmerd die een eeuwigheid zullen meegaan; en een kastje voor aan de muur in de babykamer bij de geboorte van onze zoon. Het hangt nu bij een van zijn kinderen. Zo hervond mijn vader zichzelf weer wat. Zijn gezondheid bleef precair. Hij overleed relatief jong, net na zijn verjaardag op 12 november, op 71 jarige leeftijd aan de gevolgen van longkanker. Een kort ziekbed, gelukkig! Ik mocht erbij zijn toen hij stierf, hoewel ik in die tijd in Zuid-Korea woonde. Op tijd gewaarschuwd heb ik de laatste weken van zijn leven nog mee mogen maken, samen met onze jongste, die aan zijn sterfbed nog haar eigen versie (ze was drie en sprak nauwelijks Nederlands) van God heb ik lief heeft gezongen.

Mijn vader was een gelovige man. Hij zong altijd uit volle borst in de kerk en zette, tot onze grote ergernis in die tijd, op zondag orgel- en koormuziek op. En ging dan meezingen. Kwamen we net uit de kerk, moesten we wéér luisteren naar kerkmuziek. Voor ons als tieners teveel van het goede. Ons gemopper zorgde er dan voor dat hij de plaat maar weer uitzette. Ik schaam me daar nu voor…arme Pa…Zingen was voor hem de manier om zijn geloof te uiten. God was goed, ondanks alle onrecht dat hem was aangedaan.
Op zijn begrafenis hebben we psalm 90 gezongen.

Laat, Heer, uw volk uw daden zien en leven

en laat uw glans hun kinderen omgeven.

Zie op ons neer met vriendelijke ogen.

O God, bescherm ons in ons onvermogen.

Bevestig wat de hand heeft opgevat,

het werk van onze hand, bevestig dat.

Zaa-lig!

Begraafplaats de Beukenhof

Op 19 oktober zou mijn moeder 103 geworden zijn. Voor haar ben ik blij dat dat niet gebeurd is. Haar laatste levensjaren (ze werd 90) waren moeizaam door toenemende dementie, dus haar sterven was een verlossing. Voor ons en voor haar. Ik heb veel over haar geschreven in die jaren, terug te vinden onder de categorie ‘moeder’.

Een of twee keer per jaar gaan we naar haar graf. Meestal rond haar verjaardag, omdat die zo in mijn systeem zit. Haar sterfdag niet. Daar moet ik altijd even diep over nadenken. Februari ja, maar de datum…, nee.
Op de grafsteen staan ook de namen van mijn vader en van mijn zus Loes. Mijn vader stierf relatief jong (72) in 1986, 34 jaar geleden. Mijn oudste zus Loes, in 1992. Zij was echt jong nog. 45 jaar. Ook over haar heb ik veel geschreven.

Het was in onze familie niet gebruikelijk een graf te kopen. Het was duur, dat ten eerste, maar de noodzaak ervan werd ook niet gezien. En dat had meer te maken met het (volgens hen) op de bijbel gebaseerde idee dat de dode lichamen vergaan, de geest geborgen is bij God en een bezoek aan het graf, dus, zinloos is.

Het besef van een plek nodig hebben om te bezoeken om daar stil te staan bij het leven van de gestorvene, en wat die voor je betekende, kende mijn ouders niet. Voor rouwen was in principe geen vorm. Ik kan mij nauwelijks rituelen herinneren. Op oudejaarsavond werden in de kerkdienst wellicht de namen gelezen van wie in het afgelopen jaar gestorven waren, maar meer dan dat was er niet, voor zover ik weet. Tijdens samenkomsten bij een begrafenis kon het zelfs gebeuren dat de naam van de overledene niet genoemd werd, zo bang was men voor wat ‘persoonsverheerlijking’ genoemd werd. Dat is tegenwoordig wel anders. Soms met een tegenreactie. Geliefden worden dan zo opgehemeld alsof ze volkomen gevrijwaard waren van onhebbelijke eigenschappen. Maar goed. Balans is vaak moeilijk.

Veel van wat nu geaccepteerd is, zoals een kaars branden of een gedachtenistafel, was toen nog ‘rooms’ en ‘rooms’ was per definitie slecht. Bloemen leggen bij een graf was nog erger dan rooms. Dat was heidens in mijn vaders ogen. Dat riekte naar voorouderverering. Van mijn opa vertelde mijn moeder dat hij zelfs geen naam op zijn grafsteen wilde. Alleen maar deze woorden: ‘Wachtend op de jongste dag’

Toen mijn moeder overleed en we met elkaar als familie vonden dat het toch wel verdrietig was dat er van mijn vader en zus nergens meer een gedenkteken was, hebben we een graf gekocht. Mijn moeder is er begraven en op de gedenksteen staan de namen van mijn beide ouders en die van Loes. Dat is goed.

We liepen nog wat rond op de begraafplaats de Beukenhof in Schiedam. De zon scheen, het was zo’n gouden herfstdag. Ik bedacht hoeveel familieleden er begraven liggen. Vele ooms en tantes, ik denk ook grootouders en hoe vreemd het is dat er zo weinig terug te vinden is dat aan hen herinnert. Wat me ook opviel was dat de nieuwere grafstenen zo groot, opzichtig en glimmend zijn. Veel marmer en extra’s. Ook daarin zie je een tijd veranderen. De oude stenen vaak eenvoudig, van grijs graniet of zo, met zwarte letters, verweerd en niet altijd meer leesbaar. Zoals dat eigenlijk ook hoort bij de dood, vind ik zelf. De nieuwere stenen zijn hard en onverwoestbaar, met foto’s en allerlei attributen. Ergens ook een ontkenning van de vergankelijkheid van het leven en van de dood zelf, onbedoeld.

Schiedam

We trokken nog een paar uur mijn geboortestad Schiedam weer in. De voetstappen van mijn hele voorgeslacht liggen er en ik raak steeds meer gefascineerd door hun geschiedenis. Het oude centrum van Schiedam is mooi, mooier nog zijn de grachten met hun oude panden waar de rijke regenten woonden, zoals de ‘destillateurs’, de directeuren/eigenaren van de jeneverbranderijen waar Schiedam bekend/berucht om is. Veel mijn voorvaderen hebben er hun kost verdiend, met bloed, zweet en tranen. Op veel trouwaktes worden de beroepen vermeld van getuigen en zoveel werkten er als brandersknecht. of zakkendrager. Ik probeer me zo’n arbeidersleven voor te stellen. Als brandersknecht werkte je meer dan 14 uur per dag in de hitte en in de jeneverwalm. Je vertrok voor dag en dauw naar je werk, werd waarschijnlijk half dronken van de walm alleen, kreeg soms ook als deel van je loon bij je middageten een kruikje te drinken. ’s Avonds was het acht uur voor je naar huis kon. Hoe kwam je thuis? Hoe woonde je? In een krot? In een door de gemeente gebouwd hofje waar het iets beter was dan in een krot? Waar je wel met meerdere huishoudens een WC deelde. Schiedam was een arme stad.

Ook de Julianakerk waar zij beiden gedoopt werden en kerkten staat er nog. (Correctie: Ik hoorde van familie dat deze kerk helaas is afgebroken) De NGK aan de Westvest 30 waar mijn broers en zussen gedoopt werden. (Opnieuw een correctie: pas in 1954 kerkte men voor het eerst in dit gebouw. Daarvoor in het gebouw van de Nederlandse Protestantenbond, Westvest 92. Ik ben dus als enige in het nieuwe kerkgebouw gedoopt. Wel zijn wij alle vijf door ds. C. Vonk gedoopt, hoewel er ook nog een tweede predikant was, van Oene, van 1948 – 1952. Dus wie weet). Wederzijdse woonhuizen van vroeger en later zijn nog te vinden.

Stefan Hertmans zegt het mooi: “Geschiedenis ligt op straat, ze is een schichtig ding, als een lichtvlek met een menselijke contour omgeven door duistere, verloren levens.” (De bekeerlinge, Bezige Bij 2016)

appeltaart to go ter ere van de verjaardag bij Zaa-lig in Schiedam
Bij het trouwen van een zus van mijn vader, 1939

Ter ere van mijn moeders verjaardag halen we koffie en appeltaart bij een restaurantje aan de markt. Met de toepasselijke naam Zaalig! Een kwalificatie die mijn vader graag gebruikte om eten en drinken te omschrijven. Echt Schiedams. En de appeltaart verdient de onderscheiding! Die was werkelijk zaalig!

The Great Stink

The Great Stink

Het is de naam voor een periode in 19e eeuws Londen.  De stank die de Thames verspreidde was zo intens en ondragelijk dat het gemeentebestuur eindelijk besloot dat het genoeg was. Parlementariers konden niet meer werken in het parlementsgebouw aan de Thames, ondanks natte lakens met chloor voor het raam en karrevrachten met kalk en kalkchloor die gedumpt werden in het water.  Het water in de rivier was verandert in een onafzienbare, stilstaande prut, derrie, zeg maar vloeibare kak…

In Duitsland had ene von Pettenkofer halverwege de eeuw een berekening gemaakt dat een mens per dag drie pond ontlasting produceert. In de stad Munchen woonden rond 100.000 inwonders. Dit keer drie pond en tel uit je winst…Per dag! Waar bleef al die smurrie? Volgens de schrijver werden er per dag 10 karrenvrachten afgevoerd en de rest…ja, waar bleef de rest? En de mest van dieren en ‘de menigte van vuiligheden en rottende delen van allerlei aard?’ Nou, in London lag het in de Thames blijkbaar.

Ik las dit verfrissende stukje proza in een boek van Auke van der Woud, Koninkrijk van sloppen, Achterbuurten en Vuil in de 19e eeuw.(o.a. bldz. 269) Een fascinerend boek waar af en toe je maag van omdraait. Veel van de geschiedschrijving over de 19e eeuw is gedaan vanuit het perspectief van de gegoeden. Volgens de auteur slechts 3 to 5 % van de bevolking toen. Dan was er een helft die tot de zogenaamde middenklasse behoorde (ook weer onderverdeeld in hoog, midden en laag) en de andere helft behoorde vervolgens tot de lage klasse. Eveneens onderverdeeld. Een kwart daarvan behoorde  tot de  aller- allerarmsten.

We hebben het over de eerste helft van de 19e eeuw. Nederland telt zo’n vijf miljoen inwoners.  Twee miljoen mensen konden het ‘redelijk’ redden, maar zonder vetpot. Nog eens twee miljoen konden het net, net niet of helemaal niet redden, het werkvolk, het plebs. En een elite groepje van rijken. Die daar niet wakker van lag. Nederland was nog sterk een standenmaatschappij. Gelukkig kwamen er meer en meer protesten tegen de schrijnende armoede van velen. Als er al een idyllisch beeld bestaat door kunst of literatuur dan gaat het over de levens van wellicht 150 tot 200 duizend mensen. Zij bouwden de mooie huizen, droegen de elegante mode, schreven de gedichten en hadden voldoende tijd en geld om over andere dingen na te denken dan overleven.

865da19156f139542f831b35ec1de958.jpg (1386×842)

Ik ben gaan lezen over de 19e eeuw in verband met het bestuderen van mijn familiegeschiedenis. Die gaat (aan beide kanten) veel verder terug dan de 19e eeuw, maar ik moet ergens beginnen. En omdat mijn familie (aan beide zijden) zeker niet in de 19e eeuw tot de happy few behoorde, intrigeert het me mateloos om te weten hoe het leven van deze mensen er dan uitzag van dag tot dag.

Van het boek van Van der Woud wordt een mens niet vrolijk. Wat een armoede. Wat een vunzigheid. Wat een tragiek in het sterven van zoveel mensen (kinderen en volwassenen) als gevolg van de slechte gezondheidszorg en een totaal gebrek aan arbeids- of voedselveiligheid. De Keuringsdienst van Waarde zou overuren gedraaid hebben. Van overheidswege was er weinig tot niets geregeld, uit angst en aversie voor regelgeving. Blijkbaar stond de samenleving in de 18e eeuw bol van de wetjes en regels en was men daarom uit reactie wars van elke vorm van centraal bestuur geworden. Daarbij hing men de gedachte aan dat armoede een soort natuurwet was. Alleen de kerken konden voor enige verlichting zorgen.

 

Ik lees in de huwelijksacte van mijn betovergrootvader Jan van Katwijk dat hij wegens ‘ ‘behoeftige omstandigheden’  is vrijgesteld van het betalen van leges voor de ondertrouw. Bij zijn huwelijk met Gerritje van der Bruggen in 1830, op twintigjarige leeftijd, wordt het eerste kind ge-echt. Hun Maria was al geboren voor er blijkbaar gelegenheid kwam om te trouwen. Zijn vader Pieter stierf toen Jan zes was. Dat moet indertijd een ramp geweest zijn. Als touwslagersknecht verdiende je een klein loon. En van pensioenen had men niet gehoord nog. Zeer waarschijnlijk leefde zijn moeder van de bedeling,  wat verklaart waarom hij in zulke armelijke omstandigheden verkeerde. Hij woonde aan De Baan, een van de sloppen en stegen van Schiedam. In het boek van van der Woud lees ik over de leefomstandigheden in die woningen. Vaak niet meer dan 1 kamer, met in de hoek een ‘stilletje’, een ton voor de behoeftes. 1 kamer voor het hele gezin,  dat in zijn geval zich uitbreidde tot twaalf kinderen die voor zover in kan nagaan allemaal in leven bleven.

verklaringvarmoedejvk

Dat was voor die tijd ongebruikelijk, want de kindersterfte lag op 30%. Een sterk geslacht dus. Deze Jan van Katwijk, die in 1828 te arm is om de leges voor zijn trouwakte te betalen en in behoeftige omstandigheden verkeert, krijgt uiteindelijk een kleinzoon Jan (1856-1956) die zal leven tot hij bijna 100 is! En uiteindelijk een aantal winkels in het centrum van Schiedam heeft aan het Broersveld. Glas(zetters)- en verfwinkels. Als kind zag ik ze nog rijden: wagens met de naam Van Katwijk Schildersbedrijf. Maar de zaken zijn lang geleden verkocht. Mijn overgrootvader is in betrekkelijk miserabele omstandigheden overleden in 1956. Zijn vader was de ververij ingegaan en dat was een gunstige keuze  voor de van Katwijk-familie. Ik begrijp uit het boek van Van der Woud dat ‘upward mobility’ uitzonderlijk was voor de Tweede Wereldoorlog. Eens een dubbeltje….

Wel is het zo dat een voorvader in de 18e eeuw lid was van het Lucasgilde in Schiedam. Het gilde dat  zich daar specifiek bezig hield met alles wat met glas en verf te maken had. Ergens ligt er dus een vroege link tussen die voorvader van Katwijk en Jacob die weer die business inging. Een spoor om verder te onderzoeken. Glas is in de 19e eeuw van groot belang in de stad Schiedam vanwege de jeneverindudtrie. Glazen flessen en zo! 

Onder andere n.a.v Koninkrijk van Sloppen, Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw.
Auteur: Auke van der Woud
Uitgeverij: Bert Bakker
ISBN: 978 90 351 3597 0

 

Kleine geschiedenis van mijn vader 4 – Van oude mensen

Ik ben de laatste weken weer aan het zoeken. Met name op internet. En wat een grenzeloze wereld aan feiten en documenten is daar te vinden. Wat ik zoek? Feiten en feitjes. Jaartallen, namen, plaatsen alles wat te maken heeft met de geschiedenis van mijn betovergrootvader Buschmann. De opa van mijn oma van vaderskant. Alles wat met hem en zijn nazaten betreft in de Verenigde Staten.  Want, zoals ik al eerder schreef ontdekte ik nog niet zo lang geleden dat de goede man in 1878, op zijn zestigste (!) nog emigreerde vanuit Schiedam, Zwart Nazareth, jeneverstad, naar de prairies van Kansas in Amerika. Eerst vanuit Duitsland naar Nederland als jonge man en alsnog op, voor die tijd toch, hoge leeftijd naar de VS. Al speurend (en gebruik makend van gratis proeftijden van allerlei genealogische websites zoals Ancestry.com) kom ik steeds meer te weten.

Op een goeie dag in 1878 vertrekt Carl Buschman met drie zoons en twee neven van zijn vrouw Helena Poots naar New York. In die tijd nog een lange tocht van rond de twee weken, per stoomboot. Op de scheepslijsten van de Nederlandse Stoommaatschappij heb ik de naam van zijn vrouw en dochter teruggevonden. Die van hem moet ik nog vinden. Op Ellis eiland moet hij vermeld staan in de immigratie-archieven, die ik nog door moet pluizen. Even weer speuren naar een proeftijd ergens! Want alles zit in de VS achter een betaalmuur.

Ik vind hem terug in een kleine nederzetting, Farmington, Kansas, in 1880. Op een lijst van de overheid die land- en veebezit in de staat Kansas in kaart brengt. Samen met zoons en neven heeft hij ontgonnen en nog meer niet ontgonnen land. En vee. Ik zoek nog naar het antwoord op de vraag hoe hij in zo’n korte tijd een redelijk bezit opbouwt. De jongens hebben inmiddels allemaal Engelse namen. Charles, Louis en John. Dochter Catharina is Katie geworden.

Zijn vrouw Helena heeft zich bij hem gevoegd in 1879, samen met hun dochter Catharina, een meisje van 18. Jongste zoon Christiaan (Louis) was 15 bij overkomst. Het zegt wel iets over moeder Helena die op 45 jarige leeftijd haar 10e en laatste kind baart. Dat sterft na een aantal weken. En dan onderneemt ze, op 59 jarige leeftijd nog die enorme tocht naar een onbekend land om daar, met achterlating van al haar oudere kinderen (waaronder mijn overgrootvader), schoondochters, schoonzoons en kleinkinderen en verdere familie, een boerenbestaan op te bouwen. Mijn oma werd een jaar later geboren in1880 en heeft haar grootouders van vaders kant dus nooit gekend. Deze dame, Helena, was dus geen mietje.

Carl of Karel, mijn voorvader kwam van een boerderij in Duitsland. Je ziet in de Nederlandse documenten steeds weer terug komen dat hij een bestaan probeert op te bouwen als boer of beter nog als veehandelaar. Hij begint in Schiedam als brandersknecht wat een hel voor hem geweest moet zijn. Binnen, in de hitte en weinig geld. Al gauw komt onder de (vele!) geboortebewijzen te staan dat hij ‘bouman’ als beroep heeft, boer. Veel grond was het nooit en waarschijnlijk ook gepacht en niet als bezit. Het handelen in vee naar Amerika liep mis omdat de koeien de lange overtocht op een stoomboot niet heelhuids overleefden. Toen moet hij gedacht hebben: ik ga er zelf heen! Hier lukt het niet en zo kunnen tenminste de jongere kinderen nog een toekomst opbouwen. Schiedam eind 19e eeuw was geen prettige plek om op te groeien. Lees het begin van ‘De eeuw van mijn vader’, van Geert Mak er maar op terug.

Zo ben ik nu aangeland op het kerkhof van Stockton, Kansas. Daar heb ik door een reactie van iemand op een genealogisch forum de grafstenen gevonden van beide oudgrootouders. Karl (de Amerikaanse versie van zijn naam) sterft in 1887, dus heeft niet lang kunnen genieten van zijn ‘vrijheid’. En Helena sterft in 1891.  Via een website met foto’s van grafstenen ontving ik deze beelden.

Daar liggen ze dan. De dappere dodo’s. Ik ben eigenlijk wel trots op deze mensen. Maar ik weet nog maar een schijntje, dus de zoektocht gaat door.

grafsteen Karl Heinrich Buschman 1819-1887

grafsteen Helena Buschman Poots 1819-1891

 

Schoonhoven, Sinterklaas en Schiedam

En toen liep ik opeens in mijn geboortestad, Schiedam. Op een uiterst miezerige, grijze, kille vrijdag.  Ik had echter warm gezelschap in de persoon van mijn oudste dochter, die het reisje had voorgesteld. We waren op weg naar het Stedelijk Museum voor een tentoonstelling van Jan Schoonhoven. Volgens de krantenberichten was hij een van de meest bekende beeldend kunstenaars in Nederland. Tot mijn schande had ik nog nooit van de goede man gehoord. Dochter, die in Trouw over hem had gelezen, attendeerde me erop. Het leek haar een leuke combi: het museum bezoeken en snuiven aan mijn wortels in Schiedam.

Het bleek ‘toevallig’ de sterfdag van mijn vader te zijn, de 27e november. Als familie hebben we bij het sterven van mijn moeder een graf gekocht omdat het ons speet dat de graven van mijn  vader en dat van mijn oudere zus (die in 1992 overleed), beide geruimd zijn. Er is geen graf meer om te bezoeken van die twee. Op mijn moeders graf staat nu een steen met (in liefdevolle herinnering) de drie namen. Vader, moeder en onze zus. Ik kom er niet zo vaak. Maar heb gemerkt dat in het memoreren van geliefden een tastbaar, zichtbaar monument(je) wel belangrijk is. Voor mezelf.

We dronken koffie onder het oude raadhuis. Boven ons de trappen waar mijn ouders, hun broers en zussen en generaties ooms en tantes, oma’s en opa’s, vrolijk vanaf zwierden in hun mooiste bruiloftskleding, op een van de belangrijkste dagen van hun leven (denk ik).

Vervolgens gingen we richting het museum, via een trieste winkelstraat in het centrum. De helft van de winkels staat leeg en de rest was òf gesloten of van vage herkomst. Niet fijn….Schiedam is zo’n prachtig oud stadje, maar economisch lijkt het niet goed te gaan. We ontdekten nog wel, op de valreep, een kringloopwinkel. Daar moesten we natuurlijk even snuffelen.

Bij het museum bleek dat dit tevens functioneert als slaappaleis van de Sint. Er is zelfs een aparte ingang voor zijn bezoekers. Binnenin de hal stond een grote troon waarop de goedheiligman even later in eigen persoon zelfs plaatsnam. Bijgestaan door de pieten (nog roetzwart in Schiedam, maar niet meer van de roet van de jeneverfabrieken) ontving hij groepen kleuters, waarmee hij plechtig de polonaise danste aan het einde van de audiëntie.

Wij bekeken ondertussen de abstracten van Schoonhoven (1914-1994). Hij hoorde bij een kunstenaarsbeweging die geen kunstenaar meer wilde heten of zijn, de zg. nul-kunstenaars. Ze maakten strakke geometrische ontwerpen, kleedden zich bewust in kostuum en zochten naar een uitdrukkingsvorm die zo neutraal mogelijk was. Schoonhoven (zijn hele leven ambtenaar bij de PTT in Den Haag) was gefascineerd, zo las ik, door radiatoren, putdeksels, luxaflex enzovoort. Van papier, karton, wc-rollen, creeërde hij, bijgestaan door een assistent, in de avonduren de meest strakke, regelmatige, ritmische werken.

Ambachtelijk zou ik het noemen. Zo arbeidsintensief moet het geweest zijn. In het begin gebruikt hij nog kleur, als rood, bruin of grijs. Maar later gaat hij over op wit. Als meest neutraal. Door de regelmaat, het lijnenspel, het ritme én de lichtval ontstaat er een bijna meditatieve kunst. Het woord sereen wordt ergens gebruikt. Rustgevend. Er zit ook, in mijn ogen, saai werk tussen. Rijen afdakjes van steigerhout. Hij kon ook niet weten dat je tegenwoordige bij iedere Blokker kerstbomen van steigerhout kunt kopen. Die lijken er namelijk op.

Later, in de motregen bij het graf, waren we allebei toch geroerd. De steen, met de namen, de herinneringen, het gemis, het definitieve en vijandige van de dood…het balt zich samen aan een graf. Op de steen staat: ‘Hoe lief heb ik Uw huis, oh Heer’, uit psalm 90. Hoe het er daar uitziet weet ik niet, maar de belofte troost. Zij zijn Thuis.

==========================================================

PS: voor recensies van de kunstkenners nog twee linkjes
NRC: De kunstenaar die van putdeksels hield
Volkskrant: Prachtige overdaad van wit.

 

Kleine geschiedenis van mijn vader 3 – Van Duitsland, via Nederland naar de VS

Mijn reislustige oudvader (officiële naam van de vader van je betovergrootvader) aan vaders kant, Carl Heinrich Buschman  is twee maal geëmigreerd in zijn leven. Dat is toch wel opmerkelijk vind ik. In een tijd waarin reizen een enorme onderneming was, waar emigreren betekende definitief afscheid nemen van familie, heeft deze man dat tot twéémaal toe gedaan! Eerst afscheid, rond 1840, van zijn moeder in Duitsland , die als relatief jonge weduwe achterbleef met haar kinderen, misschien in de hoop dat haar zoons in haar onderhoud konden helpen voorzien. Ruim 35 jaar later neemt CHB opnieuw afscheid, maar dan van kinderen en kleinkinderen. Dat getuigt van een bepaald karakter, lijkt me.

Zijn oudste broer was in de jaren dertig van de 19e eeuw al eerder vertrokken naar Nederland en werkte bij een bakker in Rotterdam. Waarschijnlijk na het doorlopen van militaire dienst vertrokken. Net als Carl Heinrich Buschman (Karel of Henk?), volgens de papieren in Duitsland, zijn militaire dienst had vervuld, vóór hij naar Schiedam vertrok.

Ontheffing Nederlandse militaire dienst vanwege dienst in Duitsland
Ontheffing Nederlandse militaire dienst vanwege dienst in Duitsland

Het was een hele papierwinkel voor hem om daar later uiteindelijk te kunnen trouwen met zijn Helena Poots uit Dordrecht. Ze hebben, vermoed ik, lang moeten wachten voordat alles geregeld was. Niet leuk voor hen want Helena beviel nauwelijks een maand na de bruiloft van hun zoon Frederik Willem, mijn overgrootvader. Voor mij wel leuk, want door al die documenten krijg ik meer inzicht in een stukje van CH’s levensloop.

Van het feit dat hij in Duitsland in dienst was geweest, moest namelijk bewijs komen uit de deelstaat Hessen waar hij diende. Dat bewijs moest vervolgens door een notaris worden gewaarmerkt. Zijn geboortebewijs kwam niet van het stadhuis, maar van de Lutherse gemeente waar hij gedoopt werd. Ook dat moest natuurlijk bewezen en gewaarmerkt. In Holland gaan we niet over één nacht ijs, immers?

copiekerk.archieflavesloh1846

Van trouwen kon dus geen sprake zijn tot alle benodigde papieren binnen waren. Ondertussen groeide de buik van Helena. Mocht het een schande zijn geweest, dan was er geen geheimhouding meer mogelijk. Toch krijg ik de indruk dat er in die tijd vaak getrouwd werd met al een kind-op-komst. In de families van mijn beide ouders komt het met de regelmaat van de klok voor dat er kinderen geboren worden, minder dan 9 maanden na de huwelijksdatum. Een van mijn voorouders werd bij het huwelijk van haar ouders pas geëcht. Hoewel de vader al wel had laten vastleggen dat hij de vader was. Op zijn 19e. Hij en zijn aanstaande waren zo arm dat ze zelfs werden vrijgesteld van de leges voor de ondertrouw. Ook dat werd netjes vastgelegd in de documenten, artikelnummer en inhoud van het artikel: vanwege armoede. Tja.

Bewijs van armoede Jan van Katwijk
Bewijs van armoede Jan van Katwijk

Mijn ouders komen geen van beide uit een rijk voorgeslacht, dat mag duidelijk zijn. Pas aan het begin van de 19e eeuw zie je de welstand aan mijn moeders kant van de familie wat toenemen. De beroepen worden meer middenstand: Veldwachter, kantoorbediende, en een eigen bedrijf in glas en verf. Ik heb gegevens gevonden over een voorvader van Katwijk in de 17e eeuw die lid was van het Lucasgilde, het gilde voor alles wat met schilderen en verf te maken had, ook voor kunstschilders. Was hij ambachtsman of kunstschilder? Ik denk het eerste, want hoewel er aanleg voor tekenen in de familie zit, is er tot nu toe nog geen vroege of late Van Katwijk ontdekt, helaas…

Aangifte Maria van Katwijk 1828

Ik ben nu naarstig op zoek naar hoe het Carl Heinrich Buschman is vergaan in de Verenigde Staten. Hij vertrok met vrouw en dochter naar St. Louis, Missouri, het Mekka van Duitse immigranten en jammer genoeg heette 80% Buschman. Twee van zijn zoons (de jongsten) vertrokken met twee neven tegelijkertijd naar Kansas City, Kansas. Waarom daarheen? Had het iets te maken met veehandel, omdat hij daar in Nederland ook mee bezig was, evenals de oudste zoon, Frederik Willem ? Die handel was niet erg succesvol in elk geval. FW bleef achter, voor zover ik nu kan nagaan, met weinig geld op een gepacht stukje grond in Schiedam waar hij met zijn gezin op een klein boerderijtje woonde. Mijn oma Sonneveld werd daar geboren in 1875 als een van de elf kinderen (en één van de drie die overleven). Zij heeft haar eigen opa en oma dus niet bewust meegemaakt. Ze was twee jaar toen die vertrokken met de boot voor de grote overtocht naar Amerika. Het land van nieuwe mogelijkheden. In 1878.

Kleine geschiedenis van mijn vader 2 – ‘Je komt mar eens anlazere’

Met die woorden nodigde mijn bet-betovergrootvader de commissaris van de koning (van Zuid-Holland) uit om bij hem langs te komen, wat de goede man daarna blijkbaar regelmatig deed. Mijn verre grootvader Cornelis Joppe (1819 – 1903) was een graag geziene notabele in Sommelsdijk, op het eiland Goeree-Overflakkee. Hij was er vele jaren wethouder en voorzag genoemde  commissaris regelmatig van inlichtingen over het wel en wee op het eiland. Cornelis was de vader van Teuntje Joppe die met Frederik Willem Buschman trouwde (zie mijn blog over hen). Zij werden vervolgens de ouders van mijn oma Sonneveld.

 

SAM_0484
Teuntje Joppe, bij verloving of trouwen? Circa 1873, 21 jaar

Geen geld, wel charmes...Frederik Wilhelm Buschman
Geen geld, wel charmes…Frederik Wilhelm Buschman, rond dezelfde tijd, vermoedelijk 27 jaar

Teuntje was de enige van de kinderen van Cornelis die het eiland verliet. Haar man Frederik was veehandelaar en kwam vanuit Schiedam naar de eilanden om koeien in te kopen voor verscheping naar de VS. Omdat die handel niet zo best verliep was het armoe troef vaak. Anders dan ze thuis gewend was zat Teuntje vaak om geld verlegen. Ik heb een grote familiefoto uit 1902 van haar ouders (en nageslacht) genomen op hun diamanten bruiloft (60 jaar) waarop alle dames met mooie Flakkeese keuvels op de foto staan. Behalve Teuntje. Die heeft niets op haar hoofd, opvallend genoeg. Waarschijnlijk was ze te stads geworden voor een kuivel. Of had ze de juwelen moeten verkopen waarmee je zo’n ding vastprikte. Ze heeft een zeer zwaar leven gehad, volgens mij. Van haar twaalf (!) kinderen overleven er slechts drie. Een zoon, en twee dochters, waaronder dus mijn oma.

Cornelis ondertussen heeft naam gemaakt op de eilanden. Hij woonde er in een redelijk mooi huis, we zijn er laatst wezen kijken. Het staat er nog net zo. Enkele Ring 9. Als erkentelijkheid voor zijn betekenis voor Sommelsdijk kreeg hij zelfs in 1892 een gouden bril. Dat waren nog eens praktische geschenken! Niks geen Maserati. Verder was hij diaken, ouderling, raadslid en uiteindelijk, tot twee jaar voor zijn dood, wethouder. En hij kon dus zomaar tegen een belangrijk persoon als de commissaris van de koning zeggen dat die maar eens: ‘aan kon komen lazeren’! Zou het Goerees zijn?

**met dank aan het door J.L. Braber samengestelde ‘Geschiedenis van het Sommelsdijkse geslacht Joppe’.

Kleine geschiedenis van en voor mijn vader 1

Woensdag 12 november was het 100 jaar geleden dat mijn vader geboren werd. 1914, het beginjaar van de Eerste Wereldoorlog die dit jaar herdacht wordt, was tevens mijn vaders geboortejaar. Als vijfde zoon en achtste kind kwam hij ter wereld in Schiedam. Na hem volgden nog twee zonen, van wie er één overleed aan de Spaanse griep in 1918. De jongste werd, typisch voor die tijd, naar het gestorven broertje vernoemd.

Mijn vader werd naar zijn Duitse stamvader vernoemd, Carl Heinrich Buschman, Karel Hendrik. In de eerste helft van de 19e eeuw, rond 1840-45, kwam Carl Heinrich met zijn oudere broer naar Nederland vanuit het straatarme Essern, in de buurt van Hanover. Als Baumann, oftewel boer(-enknecht). Zijn vader, mijn betovergrootvader, Friedrich Wilhelm Buschman was daar in 1833 gestorven en zijn vrouw Catharina bleef achter met zeven jonge kinderen tussen de 16 en 1 jaar.

Carl Heinrich kwam dus met zijn oudste broer naar Nederland. Hij vertrok om hier zijn geluk te beproeven, zoals velen in die tijd vanuit Duitsland naar het relatief rijke Nederland trokken. Waarom Schiedam de bestemming werd weet ik niet. Misschien dat er al familieleden woonden? Als je Geert Mak leest over Schiedam in de 19e en begin 20e eeuw is het de laatste stad waar ik heen zou trekken. Brandersstad (vanwege het stoken van de jenever), Zwart Nazareth vanwege de zwart geblakerde muren, jenever die door de grachten stroomde in plaats van water, baby’s die jenever via de placenta binnenkregen, bij de geboorte  met ontwenningsverschijnselen kampten en vervolgens zoet gehouden werden door een speen in gesuikerde jenever gedompeld.  Alcoholisme en armoede alom. Carl Heinrich is er gaan werken in de jeneverindustrie als brandersknecht. Een ellendig bestaan dat ’s ochtends om 3 uur begon tot je om 7 uur ’s avonds weer naar huis kon, al of niet beschonken omdat het loon gedeeltelijk in jenever werd uitbetaald.

Later lees je bij geboorteaangiftes van zijn kinderen (hij trouwt met een Nederlandse dienstbode uit Dordrecht) dat Carl Heinrich zich bouwman en nog later veehandelaar gaat noemen. Hij handelt in vee, en wel met Amerika. Koeien opkopen en verschepen naar de VS. Hij moet zakelijk instinct hebben gehad om aan die koeien te komen!

geboortebewijsCHBduitsland
geboortebewijs Carl Heinrich Buschman, bijgevoegd bij huwelijksaangifte

Het meest opmerkelijke is dat hij op zijn oude dag nog emigreert naar de VS. Zijn oudste zoon Friedrich Wilhelm, mijn overgrootvader,  is dan al getrouwd en heeft kinderen. In 1878 vertrekt de reislustige Carl Heinrich per boot naar St.Louis, VS. Zijn jongste twee (of drie) kinderen en zijn vrouw Helena Poots volgen hem in april ’79. Ze zijn dan beiden in de zestig. Zijn zoons en twee neven van zijn vrouw, gebroeders Poots vertrekken echter naar Stockton, Kansas.

Ook mijn overgrootvader Friedrich Wilhelm handelt aanvankelijk in koeien met de VS. Misschien hield de emigratie van zijn vader wel verband met die handel. Een vertrouwd contact aan de andere kant van de oceaan? Maar de handel loopt voor FW uit op een faillissement. De ruwe zeereis is niet goed voor de dieren, ze komen regelmatig met gebroken poten aan in de VS. Ook overgrootvader FW Buschman moet de stokerij in als brandersknecht. Hoewel het op de geboorteaangiftes blijft wisselen tussen de verschillende beroepen van bouwman en brandersknecht. En is er in 1895 pas sprake van andere bewoners van het ‘keuter’boerderijtje aan de Schie, waar mijn grootmoeder nog geboren is.

Boerderijtje aan de Schie waar mijn grootmoeder Sonneveld-Buschmann geboren werd
Boerderijtje aan de Schie waar mijn grootmoeder Sonneveld-Buschmann geboren werd

Het ondernemersbloed heeft mijn vader zeker geërfd van zijn Duitse voorouders. Ook mijn oma (meisjesnaam Buschman) had een winkeltje aan huis. Voortgezet tot de jaren zestig door mijn ongetrouwde tante Nel. Als kind vond ik het magisch om zo’n winkel binnen te mogen stappen en dan áchter de toonbank te mogen! Een piepklein winkeltje in de Gorzen, de toenmalige arbeiderswijk in Schiedam. Zeer verbeterd sinds de grootschalige renovaties in 1902, toen alle bouwvallige krotten werden neergehaald en er in de plaats kleine, maar leefbare en hygiënische woningen kwamen voor de arbeiders. Met leidingwater en een eigen toilet. Mijn grootouders hebben hun hele leven in dat huisje gewoond. Een woonkamertje met een bedstee, een keuken, een plaats met plée en een zolder waar de kinderen sliepen. Zes stuks, Mijn broer heeft er ooit geslapen toen er alleen nog een vrijgezelle oom sliep in tweepersoonsbed 1. Eerder sliepen drie jongens in het ene en drie jongens in het andere bed. De meiden, ook drie, sliepen ergens in een afgeschutte ruimte beneden.

Winkel Groenelaan 75 Schiedam, jaren zestig
Winkel Groenelaan 75 Schiedam, jaren zestig

Mijn vader was vier toen de oorlog beëindigd werd. Hij zal er niet veel van mee gekregen hebben. Ook zijn vader werkte aanvankelijk voor een van de ruim driehonderd jeneverstokerijen. Voor dag en dauw de deur uit, de hele dag in de hitte van de vuren waarmee de alcohol gestookt werd. Weinig salaris, veel jenever, makkelijk verkrijgbaar. In hoeverre mijn opa alcoholist was, zoals de literatuur claimt dat iedereen die er werkte was, weet ik niet. Wel ben ik blij dat de jeneverindustrie in begon te  storten. In 1881 waren er nog 392 branderijen, maar gaandeweg worden het er minder en moet men overgaan op een andere tak van industrie. Het werd de scheepsbouw. Mijn opa komt te werken voor Gusto, een veel betere werkomgeving kan ik me voorstellen. Uiteindelijk is hij daar magazijnmeester geworden.

Mijn vader leek op mijn oma, volgens mijn moeder. Ik heb haar nooit gekend, maar volgens mijn moeder was ze goedlachs, hield ze van lekker eten en koken en was ze gastvrij. Dat klopt wel met mijn vader’s karakter. Hij hield van een lolletje, van lekker eten en een glaasje (koken daar deed hij niet aan)en was zeer sociaal. (Zie ook mijn eerdere blog over hem, Vaderdag)

Kerkje in Lavelsloh, waar alle Buschmannen gedoopt zijn
Kerkje in Lavelsloh, waar alle Buschmannen gedoopt zijn

Omdat hij voor zijn werk veel reisde heb ik hem als kind weinig meegemaakt. Natuurlijk was hij als ieder betrokken, mannelijk kerklid in die tijd ook altijd druk met kerkelijk werk. Hij had een zwakke rug en ik herinner me vooral dat hij veel lag te rusten en in mijn ogen acrobatische toeren uithaalde met z’n benen in de lucht. Dat had allemaal met die rug te maken.

Mijn vader, 20 jaar, 1934
Mijn vader, 20 jaar, 1934

Hij was heel gelovig (ik zie hem nog biddend op zijn knieën voor het bed) en kon op een soort gedragen manier over dat geloof spreken. Over de heerlijkheid en grootheid van God. Het zei me niet zoveel als kind omdat het woorden waren die ik niet in mijn dagelijkse vocabulaire had. Het was echter menens voor hem. Maar hij was ook zakenman en kon niet goed overweg met mensen die al te rechtlijnig dachten. Hij genoot van het contact met klanten en het binnenhalen van orders voor zijn bedrijf. Hij werkte (ja,ja, als je uit Schiedam komt..) voor een distilleerderij. Een distilleerderij kocht onbewerkte jenever in en gaf dat smaak met eigen recepten. Oorspronkelijk werkte hij voor Rijnbende, tot dat bedrijfje werd opgeslokt door de grotere spelers. Tegen die tijd was mijn vader ‘overtollig’ geworden, iets wat hem tot in het diepst van ziel gekrenkt heeft. Zijn beste jaren had hij in het bedrijf gestoken!

De laatste twintig jaar van zijn leven waren moeizaam. Eerst 24/7 bezig met zijn recht krijgen via een advocaat. Hij was op hele slechte voorwaarden ontslagen en kon dat niet accepteren. Ik vermoed dat hij ook depressief raakte. Een fenomeen dat we in de jaren zestig en zeventig nog niet herkenden, helaas. Het tastte zijn lichaam aan op den duur. Ernstige maagklachten, longemfyseem door het vele roken. kortom vanaf mijn prille puberteit kende ik alleen een sombere, zieke vader. In de jaren tachtig waren er enkele betere jaren. Hij is, met mijn moeder, tweemaal op bezoek geweest in de periode dat ik met mijn gezin in Azië woonde en daaraan heb ik goeie herinneringen overgehouden. Hij overleed toch nog vrij plotseling aan longkanker in 1986. Net 72 geworden.

Nu ik onderzoek ben gaan doen naar mijn familiewortels is het me pas duidelijk geworden hoe het leven van mijn vader en moeder en mijn voorouders verweven is met de lange geschiedenis van de stad Schiedam (1275). Behalve de Duitse wortels komen al mijn voorouders uit die stad. Eeuwen terug kan ik nog hun namen vinden. Ik krijg daar altijd kippenvel van. Onderdeel van zo’n lange keten van mensen die allemaal hun plekje in die stad innamen en hun levens leidden. Het heeft mijn interesse enorm verdiept in de stad die ik eerst alleen als mijn, enigszins naargeestige, geboortestad zag.

Vrouw van een dominee 4, 1988-2011 – Eerste ervaringen

Zaandam.Evangelisch-Lutherse_Maartenkerk.13_sept.2009.02

In november 1988 verhuisden we naar de pastorie in Zaandam. Echtgenoot werd bevestigd als predikant in de mooie, 18e eeuwse Lutherse Kerk-met-zand-op-de-vloer, met een hele stoet gasten aanwezig in de dienst. Het kerkgebouw werd gehuurd door de vrijgemaakt-gereformeerden in die tijd. Mijn schoonouders kwamen over uit Amerika, mijn moeder (vader was in 1986 overleden) was er bij, dolblij  ons eindelijk in de buurt te hebben. Mijn broers en zussen waren er, met aanhang, neefjes, nichtje, een aantal goeie vrienden. Het was een grote groep. Iemand zei: er waren nog nooit zoveel gasten aanwezig geweest bij de bevestiging van een predikant. Ik voelde onmiddellijk de (zeer waarschijnlijk onbedoelde) correctie: dit is overdreven, dit hoort niet …De gevoeligheid die me in de komende decennia vaak parten zou spelen: niet weten hoe het precies hoort. Of je je daar veel van aantrekt ligt aan het soort karakter wat je hebt. Mijn karakter maakte dat ik meestal gewoon wilde behoren bij de groep. Tot op zekere hoogte dan. Waar dat aan lag? Dat onzekere gevoel? Ik denk gedeeltelijk aan het terugkeren uit het buitenland na een langere periode en zoeken naar hoe de (kerkelijke) cultuur ook alweer in elkaar steekt.

Ik kwam ook ‘terug’ in een kerkelijke gemeenschap waarin ik niet was opgegroeid. Dat vergt enige achtergrond informatie.

Mijn achtergrond was wel vrijgemaakt-gereformeerd, maar mijn roots lagen in de groep die later de Nederlands Gereformeerde Kerk zou vormen. Mijn ouders waren overtuigde aanhangers van ds. Vonk, van wie mijn broers en zussen allemaal catechisatie kregen. In Schiedam, mijn geboortestad. Er heerste in ons gezin een soort anti-kerkse sfeer. Redelijk relaxed over dingen als op zondag een ijsje kopen (nou, in de vakantie dan). Ik ben de jongste en heb duidelijk vrijere herinneringen dan mijn broers en zussen. Mijn ouders waren in de loop van de tijd makkelijker geworden. In de vrijgemaakte kerk vond in de jaren zestig en zeventig een kerkelijke strijd plaats, die uiteindelijk tot een scheuring leidde. De inhoud van de hele kerkstrijd ging aan mij voorbij, ik was er te jong voor. Maar de sterk gepolariseerde sfeer in de kerken maakte dat je als kind automatisch, als door osmose, ook koos: voor of tegen.

Om een lang verhaal iets korter te maken, na als oudere tiener een tijd zonder kerk te hebben doorgebracht kwam ik door echtgenoot, na een korte omweg, terecht in de vrijgemaakte kerk (binnen verband, zoals het toen nog heette). In de kerk die ik als kind altijd gekarakteriseerd had horen worden als: stijf, liefdeloos, alleen maar geïnteresseerd in regels en wat dies meer zij. Het was dus een hele stap om daar nu lid te zijn. Mijn ervaring was heel anders dan me van te voren werd voorgespiegeld. Uiteraard, want het was een karikatuur, zoals er over de andere kant ook karikaturen bestonden.

Wat heeft dit nu voor gevolgen gehad voor mijn eerste ervaringen als vrouw van een dominee in een vrijgemaakte kerk? Ik denk dat het mij aan de ene kant wat rebels maakte: ik ben niet stijf en ouderwets en ik heb in de hele wereld, buiten de vrijgemaakte kerk, kinderen van God ontmoet die allemaal een eigen wijze van kerk-zijn beoefenen. Maar het maakte ook onzeker. Wat kan ik verwachten? Wat moet ik doen om over te komen, om erbij te horen, met behoud van mijn ervaringen en overtuigingen?

Want ik zag wel een taak liggen voor me in de gemeente. Betrokken zijn, meedoen, zieken bezoeken, mensen helpen. Mijn rolmodel was een vriendin uit Korea. Mensen uit de gemeente daar noemden haar een engel. Dat leek mij ook fijn. Wie wil er nou geen engel genoemd worden?

Tussen IJsselstein en Schiedam

Ik weet het, ik ben er achter!

De allereerste keer dat ik in IJsselstein kwam wist ik het al: hier kom ik te wonen. Maar waarom? Er waren allerlei redenen, maar daarin onderscheidde IJsselstein zich niet van andere leuke stadjes. (Ik wist toen nog niet van het huis met prachtig uitzicht waarin we uiteindelijk kwamen te wonen). Nee, het was een onmiddellijke, onverklaarbare en instinctieve ervaring. Hier hoor ik, hier voel ik me thuis. Hoe kwam ik toch aan dat gevoel?

Nu weet ik waarom. Het heeft met Schiedam te maken. Schiedam is mijn geboortestad. Maar niet alleen die van mij.  Generaties en geslachten Sonnevelden en van Katwijken komen er vandaan. Vanaf minstens de 17e eeuw wonen en werken ze er.

Behalve die familiegenen is er nog iets wat bijna wel in het DNA van alle Schiedammers moet zitten: jenever. Schiedam is nu nog bekend in de hele wereld vanwege Ketel 1. Maar in de 18e en 19e eeuw stikte het in de stad van jeneverstokerijen. Het vervaardigen van jenever was een van de voornaamste bronnen van werkgelegenheid. Van de zakkendragers (met graan), de tonnenmakers, de brandersknechten die het vuur in de stokerijen dag en nacht brandende moesten houden, de flessenblazers, tot aan de hoge directeuren.

Nu terug naar IJsselstein. Tussen Schiedam en IJsselstein stroomt jenever. Grote delen van en rondom IJsselstein werden in de 19e eeuw opgekocht door twee directeuren van jeneverstokerijen uit Schiedam! Van het geld van de verkochte stokerijen, kochten ze in deze buurt landerijen en polders.

Ik róók het. De eerste keer dat ik hier was. Dat Schiedamse geurtje. En ik voelde me thuis. Zoals ik me thuis voel zo gauw ik mensen die met een Schiedams accent spreken, om me heen hoor.

Ik ben dus niet voor niets lid geworden van de Historische Vereniging IJsselstein! Mijn onverklaarbare band met dit stadje is door een artikel in hun blad duidelijk geworden…

%d bloggers liken dit: