Frederiksoord

Onlangs waren we in Drenthe. We bezochten Westerbork. Na onze hotelovernachting in Exloo, met heuse Corona roomservice in de avond (eten onder van die metalen bolle deksels en op een serveerwagentje op wielen); ontbijt ophalen en op je kamer opeten, vertrokken we richting Frederiksoord. Naar het koloniedorp daar, gesticht in de 19e eeuw. Pas daar werd het me duidelijk dat er wel vijf van dit soort kolonies geweest zijn, allemaal gesticht door de Maatschappij van Weldadigheid, waarvan de stichter Johannes van den Bosch was, een zeer ondernemende en visionaire militair-ingenieur, een vooraanstaand man. Ik meende een groot gevangenisachtig instituut aan te treffen, zoals waarover ik gelezen had in Het Pauperparadijs, maar dat bleek Veenhuizen te zijn.

DE AUTEUR BECHRIJFT HET LEVEN VAN HAAR VOOROUDERS IN DE STRAFKOLONIE VEENHUIZEN

Na 25 jaar revolutie en oorlog was er een grote groep berooiden en armen in Nederland in 1814. Veel mensen konden nauwelijks of niet rondkomen en leefden in krotten of op straat. Bedelarij was strafbaar en mensen die vanwege honger bedelden opgepakt en in het gevang gezet. Hun uitzicht op een beter leven was hopeloos. Johannes was een bewogen idealist, die ervanuit ging dat een betere omgeving en eerlijk werk in de buitenlucht mensen een betere kans op een toekomst zou geven. Het klonk heel mooi. De eerste uitvoering van zijn idee was de vrije proefkolonie Frederiksoord. Vernoemd naar prins Frederik, de oudste zoon van koning Willem I, een enthousiast voorstander van de idealen van Johannes. Er werden (voor die tijd) comfortabele huisjes neergezet, met een lapje grond erbij om voor eigen gebruik groenten te verbouwen. Verder werd er van de mannen verwacht dat ze hielpen bij de ontginning van de grond rondom de kolonie. De vrouwen werkten in de textiel, spinnen en weven van kleding bestemd voor de kolonisten. Dit onder leiding van werkers die er verstand van hadden. Bijzonder was ook dat kinderen vanaf zes jaar verplicht onderwijs kregen. Pas in 1900 zou er een landelijke leerplicht komen, dus men was hun tijd ver vooruit. Dat was Frederiksoord. De eerste bewoners arriveerden, vrijwillig, in 1818.

het voormalige huis van een van de bestuurders van de kolonie

Toch bleek het project niet succesvol. mensen overplanten vanuit de stad naar het uitgestorven platteland, van eigen zaakjes regelen en geld bij elkaar sprokkelen naar discipline en strakke regels bleek moeilijker dan men dacht. Niet alleen moesten de kinderen verplicht naar school, maar ook kerkbezoek was een vereiste en het meebetalen aan een ziekenfonds. Alles voor een goed doel. Met de huidige protesten tegen Coronamaatregelen in gedachten kan ik me voorstellen dat niet iedereen van die plicht gediend was, zeker niet de mensen uit grote steden als Amsterdam of zo. Johannes van den Bosch was een typisch Verlichtingsdenker: mensen hebben een gezond verstand en doen gewoon wat voor hun bestwil is. Maar de realiteit is weerbarstig.

De kolonie was ordelijk, met lange rechte lanen. ook dat was onderdeel van de visie. Reinheid, redelijkheid en orde!

Echtgenoot en ik hebben rondgelopen in Frederiksoord en onze indruk was die van de typische toerist. Mooi landschap, mooie huisjes, vriendelijke omgeving. Zo zal het de oorspronkelijke bewoners niet zijn vergaan. Drenthe was woest en ledig. Dat was de win-win situatie voor Nederland en de koning. Woeste grond ontginnen voor landbouw. een van de redenen waarom koning Willem I het initiatief steunde. Zijn zoon prins Frederik werd voorzitter van de Maatschappij van Weldadigheid. Men won zoveel mogelijk leden in het land die allemaal een contributie leverden om het project mogelijk te maken. Gezelschappen of kerken in de verschillende steden selecteerden de mogelijke kolonisten. Wie uiteindelijk niet geschikt bleek voor de vrijwillige kolonie werd gestraft en naar een strafkolonie gestuurd. Tot zover dus de ‘vrijwilligheid’.

Wie zich niet wil conformeren aan de regels en de handhaving daarvan, wordt ‘opgezonden’ naar de onvrije Koloniën in Veenhuizen (voor vondelingen en weeskinderen), Ommerschans (voor landlopers en bedelaars) en Merksplas (België).

Arm gezin in Frederiksoord- afbeelding van de site van http://www.welkomtoenwelkomnu.nl

Gisteravond zag ik de uitzending van Verborgen Verleden waar onder andere Herman Finkers in voorkwam. Veel van zijn voorouders waren arm en leefden in de kolonies. Ommerschans was een van de strafkolonies. Nog opgericht (1819)voor die van Veenhuizen (1822). Wie zich niet aanpaste in de vrije kolonie kwam hier terecht. Of wie gearresteerd was voor landloperij. van Lennep met zijn vriend Dirk van Hogendorp wandelen in 1823 samen door het Drentse landschap, eerst als toerist net als wij, maar treffen in de kolonie een situatie aan van honger en ziekte. Men kreeg te weinig eten en de kolonie werd ook een afvalput van de samenleving. Finkers toont de plek waar men begraven werd… in jute zakken in een soort massagraf. geen grafsteen. Triest. Zeker als je bedenkt dat de intenties van Van den Bosch goed waren. Dit was zeker niet zijn bedoeling geweest. Er was blijkbaar te weinig toezicht en ook overheden en bestuurders zagen kans in de kolonies hun lastige inwoners te dumpen.

Eerst liepen wij tien minuten door heerlijke rogge en genaakten zoo het gesticht, dat een vrij aangenaam voorkomen heeft, zijnde met boomen hier en daar overschaduwd en op een oude Schans nog met grachten omringd, opgebouwd

Het is moeilijk zo’n hele geschiedenis te voelen wanneer je rondloopt op een zonnige dag in een vredig landschap. Frederiksoord was dan ook een van de meer geslaagde kolonies. En door het onderwijs zijn ook veel mensen geholpen en hebben zich aan armoede kunnen ontworstelen. Veel van hun nazaten zijn bekende Nederlanders, die vaak helemaal geen weet hadden/hebben van hun afkomst. Er is een databank, Alle Kolonisten, waarin iedereen familienamen kan opzoeken om te zien of er wellicht een voormoeder of-vader heeft gewoond in een van de kolonies. Ook het Drents Archief heeft veel informatie! Het archief van de Maatschappij van Weldadigheid bevindt zich daar, vierhonderd strekkende meter!

Ik heb een proefsearch gedaan bij de naam Sonneveld, geen treffer. Bij de naam van mijn moeder, van Katwijk, had ik wel treffers. Niet de Schiedamse tak, maar een familie in Brabant die wellicht afstamt van een van mijn verre voorouders uit Schiedam. Een nieuwe speurtocht lokt!

Hoe het verder ging met de kolonies is te lezen op de verschillende sites die ontzettend veel informatie hebben. Alleen de onvrije kolonies (Veenhuizen en Ommerschans werden voortgezet als inrichtingen van de Staat. Tegenwoordig is alleen Veenhuizen nog een zg. rijkswerkinstelling en gevangenis.

De kolonies, de musea het is allemaal fascinerende geschiedenis en een bezoek zeker waard. Ik ga terug als de musea weer open zijn en een bezoek aan de andere kolonies staat op mijn lijstje!

De biografie over Johannes van den Bosch, De Kolonieman, door Angelie Sens is ook heel interessant om te lezen. Ik heb hem uit en hij staat in mijn boekwinkeltje BatteauBoeken te koop.

Zaa-lig!

Begraafplaats de Beukenhof

Op 19 oktober zou mijn moeder 103 geworden zijn. Voor haar ben ik blij dat dat niet gebeurd is. Haar laatste levensjaren (ze werd 90) waren moeizaam door toenemende dementie, dus haar sterven was een verlossing. Voor ons en voor haar. Ik heb veel over haar geschreven in die jaren, terug te vinden onder de categorie ‘moeder’.

Een of twee keer per jaar gaan we naar haar graf. Meestal rond haar verjaardag, omdat die zo in mijn systeem zit. Haar sterfdag niet. Daar moet ik altijd even diep over nadenken. Februari ja, maar de datum…, nee.
Op de grafsteen staan ook de namen van mijn vader en van mijn zus Loes. Mijn vader stierf relatief jong (72) in 1986, 34 jaar geleden. Mijn oudste zus Loes, in 1992. Zij was echt jong nog. 45 jaar. Ook over haar heb ik veel geschreven.

Het was in onze familie niet gebruikelijk een graf te kopen. Het was duur, dat ten eerste, maar de noodzaak ervan werd ook niet gezien. En dat had meer te maken met het (volgens hen) op de bijbel gebaseerde idee dat de dode lichamen vergaan, de geest geborgen is bij God en een bezoek aan het graf, dus, zinloos is.

Het besef van een plek nodig hebben om te bezoeken om daar stil te staan bij het leven van de gestorvene, en wat die voor je betekende, kende mijn ouders niet. Voor rouwen was in principe geen vorm. Ik kan mij nauwelijks rituelen herinneren. Op oudejaarsavond werden in de kerkdienst wellicht de namen gelezen van wie in het afgelopen jaar gestorven waren, maar meer dan dat was er niet, voor zover ik weet. Tijdens samenkomsten bij een begrafenis kon het zelfs gebeuren dat de naam van de overledene niet genoemd werd, zo bang was men voor wat ‘persoonsverheerlijking’ genoemd werd. Dat is tegenwoordig wel anders. Soms met een tegenreactie. Geliefden worden dan zo opgehemeld alsof ze volkomen gevrijwaard waren van onhebbelijke eigenschappen. Maar goed. Balans is vaak moeilijk.

Veel van wat nu geaccepteerd is, zoals een kaars branden of een gedachtenistafel, was toen nog ‘rooms’ en ‘rooms’ was per definitie slecht. Bloemen leggen bij een graf was nog erger dan rooms. Dat was heidens in mijn vaders ogen. Dat riekte naar voorouderverering. Van mijn opa vertelde mijn moeder dat hij zelfs geen naam op zijn grafsteen wilde. Alleen maar deze woorden: ‘Wachtend op de jongste dag’

Toen mijn moeder overleed en we met elkaar als familie vonden dat het toch wel verdrietig was dat er van mijn vader en zus nergens meer een gedenkteken was, hebben we een graf gekocht. Mijn moeder is er begraven en op de gedenksteen staan de namen van mijn beide ouders en die van Loes. Dat is goed.

We liepen nog wat rond op de begraafplaats de Beukenhof in Schiedam. De zon scheen, het was zo’n gouden herfstdag. Ik bedacht hoeveel familieleden er begraven liggen. Vele ooms en tantes, ik denk ook grootouders en hoe vreemd het is dat er zo weinig terug te vinden is dat aan hen herinnert. Wat me ook opviel was dat de nieuwere grafstenen zo groot, opzichtig en glimmend zijn. Veel marmer en extra’s. Ook daarin zie je een tijd veranderen. De oude stenen vaak eenvoudig, van grijs graniet of zo, met zwarte letters, verweerd en niet altijd meer leesbaar. Zoals dat eigenlijk ook hoort bij de dood, vind ik zelf. De nieuwere stenen zijn hard en onverwoestbaar, met foto’s en allerlei attributen. Ergens ook een ontkenning van de vergankelijkheid van het leven en van de dood zelf, onbedoeld.

Schiedam

We trokken nog een paar uur mijn geboortestad Schiedam weer in. De voetstappen van mijn hele voorgeslacht liggen er en ik raak steeds meer gefascineerd door hun geschiedenis. Het oude centrum van Schiedam is mooi, mooier nog zijn de grachten met hun oude panden waar de rijke regenten woonden, zoals de ‘destillateurs’, de directeuren/eigenaren van de jeneverbranderijen waar Schiedam bekend/berucht om is. Veel mijn voorvaderen hebben er hun kost verdiend, met bloed, zweet en tranen. Op veel trouwaktes worden de beroepen vermeld van getuigen en zoveel werkten er als brandersknecht. of zakkendrager. Ik probeer me zo’n arbeidersleven voor te stellen. Als brandersknecht werkte je meer dan 14 uur per dag in de hitte en in de jeneverwalm. Je vertrok voor dag en dauw naar je werk, werd waarschijnlijk half dronken van de walm alleen, kreeg soms ook als deel van je loon bij je middageten een kruikje te drinken. ’s Avonds was het acht uur voor je naar huis kon. Hoe kwam je thuis? Hoe woonde je? In een krot? In een door de gemeente gebouwd hofje waar het iets beter was dan in een krot? Waar je wel met meerdere huishoudens een WC deelde. Schiedam was een arme stad.

Ook de Julianakerk waar zij beiden gedoopt werden en kerkten staat er nog. (Correctie: Ik hoorde van familie dat deze kerk helaas is afgebroken) De NGK aan de Westvest 30 waar mijn broers en zussen gedoopt werden. (Opnieuw een correctie: pas in 1954 kerkte men voor het eerst in dit gebouw. Daarvoor in het gebouw van de Nederlandse Protestantenbond, Westvest 92. Ik ben dus als enige in het nieuwe kerkgebouw gedoopt. Wel zijn wij alle vijf door ds. C. Vonk gedoopt, hoewel er ook nog een tweede predikant was, van Oene, van 1948 – 1952. Dus wie weet). Wederzijdse woonhuizen van vroeger en later zijn nog te vinden.

Stefan Hertmans zegt het mooi: “Geschiedenis ligt op straat, ze is een schichtig ding, als een lichtvlek met een menselijke contour omgeven door duistere, verloren levens.” (De bekeerlinge, Bezige Bij 2016)

appeltaart to go ter ere van de verjaardag bij Zaa-lig in Schiedam
Bij het trouwen van een zus van mijn vader, 1939

Ter ere van mijn moeders verjaardag halen we koffie en appeltaart bij een restaurantje aan de markt. Met de toepasselijke naam Zaalig! Een kwalificatie die mijn vader graag gebruikte om eten en drinken te omschrijven. Echt Schiedams. En de appeltaart verdient de onderscheiding! Die was werkelijk zaalig!

Sommelsdijk, een bezoekje aan mijn voorouders

Ik heb al eens geschreven over mijn op Sommelsdijk (Goeree en Overflakkee, ZH) en omstreken roemruchte voorvader Cornelis Joppe. Hij woonde van 1819 – 1906 in Sommelsdijk en was daar bekend met iedereen en iedereen kende hem.

Tijdens een korte vakantie onlangs in Oostvoorne zijn we weer naar Sommelsdijk getogen. Ik ben verknocht aan familiegeschiedenis en wilde weer eens snuiven aan de lucht van Goeree en Overflakkee. Ik bracht daar vroeger als kind met ons gezin vele vakanties door.
Vanuit Schiedam reden we tot het niet verder kon. Want er was nog geen brug naar het eiland. Daar reden we met auto en al de pont op. Als kind vond ik dat tegelijk opwindend en angstig. Het geluid van auto’s die over zo’n rammelende loopplank het ruim van het schip inreden, de sterke geur van uitlaatgassen en diesel, de enorme kettingen en vuistdikke touwen. De echo van mensenstemmen en verkeer in die holle, stalen ruimtes. De wind, het water. Griezelig en heerlijk, want het was allemaal verbonden met vakantie. In het streekmuseum dat we bezochten in Middelharnis zag ik een maquette staan van een vergelijkbare pont die we dan namen.

Een erg leuk streekmuseum trouwens, waar alles de lucht van vroeger ademt. Tot aan het winkeltje waar ik me terug waande in de winkel van mijn tante Nel Sonneveld in Schiedam. Met de oude koffiemolen (toen al voor de sier denk ik), de lades met koffie, thee enzovoorts.

De familie Joppe was, evenals mijn andere voorvader Carl Buschman, van Duitse origine. Geert Joppe en zijn vrouw Getrud Boos/Bos kwamen rond 1740 vanuit het Duitse Dulken naar Overflakkee. Hij was een van de bekende Hankemeijers, arbeidsmigranten, zoals we ze nu zouden noemen. Oorspronkelijk luidde de naam overigens Joepen. In Duitsland nog Rooms-katholiek laat Geert Joepen zijn kinderen op Sommelsdijk dopen in de hervormde kerk. Mijn voorvader Cornelis, achterkleinzoon van Geert, was een toegewijd lid van die kerk. Hij woonde er tegenover en was er zowel diaken als ouderling. En verder diende hij het dorp als raadslid en uiteindelijk als wethouder. Dat laatste 17 jaar lang tot vier jaar voor zijn dood in 1906.

Hervormde kerk Sommelsdijk, waar Cornelis diaken en ouderling was

Cornelis was veehandelaar. Ik begrijp dat dat de handel in koeien betekende. Mijn familie van vaders kant in de vrouwelijke lijn was een echte agrarische club. Ze hadden geen grote boerderijen maar pachtten land, waarop ze koeien lieten grazen die uiteindelijk voor de verkoop bedoeld waren. Mijn betovergrootvader, Frederik Willem Buschman, met wie Teuntje, een van de dochters van Cornelis Joppe zou trouwen, kwam op het eiland om koeien te kopen. Hij verscheepte die naar de VS. Waarschijnlijk naar boeren die daarheen geëmigreerd waren en een Nederlandse veestapel wilden. Het was geen succes. De koeien braken vaak poten, zo wil het verhaal, en waren dan natuurlijk niets meer waard.

Enkele Ring Sommelsdijk, waar het woonhuis nr. 9, van de familie Joppe stond

Ik verbeeld me dat Teuntje Joppe verliefd werd op de zwierige Frederik Buschman. Op foto’s kijkt hij nogal trots en fier de lens in. Ook zijn handtekening onder verschillende documenten is met een groot en krachtig handschrift geschreven. En zo verliet Teuntje het groene Goeree, waar de zeewind altijd waaide en kwam terecht in naar jenever stinkend, arm en dichtbevolkt Schiedam. Wel woonden zij op een klein gepacht boerderijtje langs de Schie. Aan die verbintenis dank ik (ternauwernood) mijn bestaan. Mijn oma is daar nog geboren. Zij was een van de drie kinderen, twee meisjes en een jongen, van de twaalf kinderen, die overleefden. Zelfs voor die tijd een ongehoord hoog aantal sterfgevallen onder kinderen. Die lag toen rond de 30%. Hier is sprake van 75%! Was er een erfelijke ziekte? Armoede? Het laatste kan ik me niet voorstellen omdat zowel Teuntje’s vader als de vader van Frederik niet echt arm waren. Teuntje stond erom bekend in het dorp dat ze langskwam om geld te lenen van haar vader. Ik lees dat in ‘Het Sommelsdijkse geslacht Joppe’ gepubliceerd in 1975 door dr. J.L. Braber: “Als Teuntje haar ouders bezocht te Sommelsdijk fluisterde de familie: Teuntje is er, het geld is zeker op.” Arme Teuntje. Zoveel verdriet om negen gestorven kinderen en dan ook nog geldzorgen en een roddelende familie!

Ik dank mijn voornaam aan de Goereese familie. Margaretha. Te zien aan de initialen op de grafsteen van Cornelis en Margaretha Hendrika Joppe

Mijn vader bezocht nog wel familie op Goeree en Overflakkee. Nakomelingen van de Joppe’s, met de naam Buth. Ze waren van de zware gereformeerde kerk en mijn vader vertelde met trots hoe hij op de begrafenis van een (oud) tante getuigd had van haar geloof in Jezus en hoe hij zeker wist dat ze nu in de hemel was. Dit vanwege de sombere toespraak van de predikant vol twijfel over het geestelijk lot van deze vrouw.

Mijn vader had een soort gedurfde spontaniteit. Eenzelfde soort zwier wellicht die mijn overgrootmoeder Teuntje Joppe had aangetrokken in Frederik Buschman, mijn vader’s opa.

Hieronder nog een foto uit het boekje met de stamboom van de familie Joppe tot 1975. Foto is genomen op 11 augustus 1903, de dag van het zestigjarig huwelijksjubileum van mijn betovergrootouders. De stoel die hem cadeau werd gedaan staat tegenwoordig bij mijn zus te pronken. Een waar familie erfstuk.

Een wandeling met een les

De lucht is staalblauw. De lentetooi van de bomen waar we tussen lopen is tegen die achtergrond nog feller, zinderend groen. Het bospad slingert en komt uit op een open plek. Er staat een eenvoudig monument met daarop de geschiedenis van wat zich hier afspeelde. Onder mijn voeten zanderige grond, bedekt met naalden en bladeren van de vorige herfst. Het ruikt zo sterk naar bos, oude grond en nieuwe bloei dat het me de adem beneemt.

monument Den Treek

Toch, deze open plek, nu vol nieuwe groei en aanplant, blijkt een dodengrond. Precies op deze plek staan op  16 oktober 1942 vijftien mannen. Tussen de 30 en de 50 jaar.  Het is dan rond de 13 graden, normaal voor de tijd van het jaar. Heel af en toe laat de zon zich zien. Die dag is het droog maar de dagen ervoor was er regen gevallen. Ik ruik de geur van het vochtige bos.

We staan op een plek in het bos op het landgoed Den Treek-Henschoten. Een groot landgoed tussen Woudenberg en Amersfoort in particulier bezit van de familie de Beaufort. Prachtig gebied om te wandelen, fietsen of paardrijden. We lopen er zaterdagmiddag, Bevrijdingsdag, en genieten van de natuur. We stuiten op een bord dat verwijst naar een monument even verderop. We volgen de aanwijzing en arriveren op de stille, open plek. En op dat moment krijgt de omgeving een andere lading. Hier zijn mensen bruut vermoord. Hier hebben mensen voor het laatst de doordringende bosgeur ingeademd, de vogels horen zingen, modderige bosgrond geroken toen ze erdoor heen werden gejaagd, op weg naar hun dood.

Ik hoor de honden blaffen, de schreeuwende bevelen, het geluid van vrachtwagens die de gevangenen afleveren. Ik zie de gezichten van die vijftien mannen. Angst, ongeloof, gelatenheid? Twaalf verzetsmensen en drie gijzelaars lees ik op het bord bij het monument. Als vergeldingsactie voor het verzet tegen de Nazi’s worden ze hier vermoord.

Eerst komt er een vrachtauto uit kamp Amersfoort. De mannen stappen uit en worden opgewacht door dertig Duitse soldaten. Ze worden direct gefusilleerd. Vervolgens arriveert de tweede truck met de rest van de gevangenen. Voor hen moet het nog afschuwelijker zijn geweest. Als er nog onzekerheid was over het doel van de reis dan is die bij aankomst direct verdwenen. Er liggen zes lijken. Het is onafwendbaar, de dood is nog maar een paar seconden van hen verwijdert. Ook deze mannen worden onmiddellijk doodgeschoten. En ter plekke begraven. Na de oorlog wordt het massagraf gevonden en krijgen de mannen, na identificatie aan de hand van gevonden persoonlijke spullen, alsnog een waardige begrafenis. Op deze site is het hele verhaal te lezen.

Opgehaald uit kamp Amersfoort (politieke gevangenen) en st. Michielsgestel, waar gijzelaars uit het hele land waren geïnterneerd. (Waaronder ook mijn opa, van moederskant. Actief in politiek en maatschappelijke organisaties in Schiedam is hij met vele anderen op 4 mei 1942 om zes uur ’s ochtends van zijn bed gelicht en nog dezelfde dag naar st. Michielsgestel gebracht. Vanuit dit kamp worden in augustus en later dus, op 16 oktober, in totaal zes mensen doodgeschoten).

Mijn grootvader heeft in de periode dat hij geïnterneerd zat in St. Michielsgestel een dagboekje bijgehouden. Ik kreeg daaruit de indruk dat het daar wel meeviel. Men had relatief veel vrijheid om de dagen door te brengen zoals men wilde. Er werd van alles georganiseerd door de gevangenen aan lezingen en muziek. Maar in augustus werden de eersten opgehaald om vermoord te worden. Toen bleek dat het de Duitsers menens was. En nu met dit verhaal van deze executies realiseer ik me dat er een enorme spanning en onzekerheid geheerst moet hebben.

Ik zal nog een blog wijden aan mijn herinneringen over deze ervaring van mijn grootvader. Ik heb hem helaas niet gekend, maar veel gehoord in de verhalen over hem van mijn moeder.

20180506_212139
Handschrift van mijn grootvader, een bladzijde uit het dagboekje

20180506_212105
Tekening van mijn grootvader gemaakt door mede-kampgenoot

20180506_212029
Rechts mijn grootvader, Jacob van Katwijk.

Hier is een uitzending te zien van Andere Tijden over het gijzelaarskamp st.Michelsgestel

The Great Stink

The Great Stink

Het is de naam voor een periode in 19e eeuws Londen.  De stank die de Thames verspreidde was zo intens en ondragelijk dat het gemeentebestuur eindelijk besloot dat het genoeg was. Parlementariers konden niet meer werken in het parlementsgebouw aan de Thames, ondanks natte lakens met chloor voor het raam en karrevrachten met kalk en kalkchloor die gedumpt werden in het water.  Het water in de rivier was verandert in een onafzienbare, stilstaande prut, derrie, zeg maar vloeibare kak…

In Duitsland had ene von Pettenkofer halverwege de eeuw een berekening gemaakt dat een mens per dag drie pond ontlasting produceert. In de stad Munchen woonden rond 100.000 inwonders. Dit keer drie pond en tel uit je winst…Per dag! Waar bleef al die smurrie? Volgens de schrijver werden er per dag 10 karrenvrachten afgevoerd en de rest…ja, waar bleef de rest? En de mest van dieren en ‘de menigte van vuiligheden en rottende delen van allerlei aard?’ Nou, in London lag het in de Thames blijkbaar.

Ik las dit verfrissende stukje proza in een boek van Auke van der Woud, Koninkrijk van sloppen, Achterbuurten en Vuil in de 19e eeuw.(o.a. bldz. 269) Een fascinerend boek waar af en toe je maag van omdraait. Veel van de geschiedschrijving over de 19e eeuw is gedaan vanuit het perspectief van de gegoeden. Volgens de auteur slechts 3 to 5 % van de bevolking toen. Dan was er een helft die tot de zogenaamde middenklasse behoorde (ook weer onderverdeeld in hoog, midden en laag) en de andere helft behoorde vervolgens tot de lage klasse. Eveneens onderverdeeld. Een kwart daarvan behoorde  tot de  aller- allerarmsten.

We hebben het over de eerste helft van de 19e eeuw. Nederland telt zo’n vijf miljoen inwoners.  Twee miljoen mensen konden het ‘redelijk’ redden, maar zonder vetpot. Nog eens twee miljoen konden het net, net niet of helemaal niet redden, het werkvolk, het plebs. En een elite groepje van rijken. Die daar niet wakker van lag. Nederland was nog sterk een standenmaatschappij. Gelukkig kwamen er meer en meer protesten tegen de schrijnende armoede van velen. Als er al een idyllisch beeld bestaat door kunst of literatuur dan gaat het over de levens van wellicht 150 tot 200 duizend mensen. Zij bouwden de mooie huizen, droegen de elegante mode, schreven de gedichten en hadden voldoende tijd en geld om over andere dingen na te denken dan overleven.

865da19156f139542f831b35ec1de958.jpg (1386×842)

Ik ben gaan lezen over de 19e eeuw in verband met het bestuderen van mijn familiegeschiedenis. Die gaat (aan beide kanten) veel verder terug dan de 19e eeuw, maar ik moet ergens beginnen. En omdat mijn familie (aan beide zijden) zeker niet in de 19e eeuw tot de happy few behoorde, intrigeert het me mateloos om te weten hoe het leven van deze mensen er dan uitzag van dag tot dag.

Van het boek van Van der Woud wordt een mens niet vrolijk. Wat een armoede. Wat een vunzigheid. Wat een tragiek in het sterven van zoveel mensen (kinderen en volwassenen) als gevolg van de slechte gezondheidszorg en een totaal gebrek aan arbeids- of voedselveiligheid. De Keuringsdienst van Waarde zou overuren gedraaid hebben. Van overheidswege was er weinig tot niets geregeld, uit angst en aversie voor regelgeving. Blijkbaar stond de samenleving in de 18e eeuw bol van de wetjes en regels en was men daarom uit reactie wars van elke vorm van centraal bestuur geworden. Daarbij hing men de gedachte aan dat armoede een soort natuurwet was. Alleen de kerken konden voor enige verlichting zorgen.

 

Ik lees in de huwelijksacte van mijn betovergrootvader Jan van Katwijk dat hij wegens ‘ ‘behoeftige omstandigheden’  is vrijgesteld van het betalen van leges voor de ondertrouw. Bij zijn huwelijk met Gerritje van der Bruggen in 1830, op twintigjarige leeftijd, wordt het eerste kind ge-echt. Hun Maria was al geboren voor er blijkbaar gelegenheid kwam om te trouwen. Zijn vader Pieter stierf toen Jan zes was. Dat moet indertijd een ramp geweest zijn. Als touwslagersknecht verdiende je een klein loon. En van pensioenen had men niet gehoord nog. Zeer waarschijnlijk leefde zijn moeder van de bedeling,  wat verklaart waarom hij in zulke armelijke omstandigheden verkeerde. Hij woonde aan De Baan, een van de sloppen en stegen van Schiedam. In het boek van van der Woud lees ik over de leefomstandigheden in die woningen. Vaak niet meer dan 1 kamer, met in de hoek een ‘stilletje’, een ton voor de behoeftes. 1 kamer voor het hele gezin,  dat in zijn geval zich uitbreidde tot twaalf kinderen die voor zover in kan nagaan allemaal in leven bleven.

verklaringvarmoedejvk

Dat was voor die tijd ongebruikelijk, want de kindersterfte lag op 30%. Een sterk geslacht dus. Deze Jan van Katwijk, die in 1828 te arm is om de leges voor zijn trouwakte te betalen en in behoeftige omstandigheden verkeert, krijgt uiteindelijk een kleinzoon Jan (1856-1956) die zal leven tot hij bijna 100 is! En uiteindelijk een aantal winkels in het centrum van Schiedam heeft aan het Broersveld. Glas(zetters)- en verfwinkels. Als kind zag ik ze nog rijden: wagens met de naam Van Katwijk Schildersbedrijf. Maar de zaken zijn lang geleden verkocht. Mijn overgrootvader is in betrekkelijk miserabele omstandigheden overleden in 1956. Zijn vader was de ververij ingegaan en dat was een gunstige keuze  voor de van Katwijk-familie. Ik begrijp uit het boek van Van der Woud dat ‘upward mobility’ uitzonderlijk was voor de Tweede Wereldoorlog. Eens een dubbeltje….

Wel is het zo dat een voorvader in de 18e eeuw lid was van het Lucasgilde in Schiedam. Het gilde dat  zich daar specifiek bezig hield met alles wat met glas en verf te maken had. Ergens ligt er dus een vroege link tussen die voorvader van Katwijk en Jacob die weer die business inging. Een spoor om verder te onderzoeken. Glas is in de 19e eeuw van groot belang in de stad Schiedam vanwege de jeneverindudtrie. Glazen flessen en zo! 

Onder andere n.a.v Koninkrijk van Sloppen, Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw.
Auteur: Auke van der Woud
Uitgeverij: Bert Bakker
ISBN: 978 90 351 3597 0

 

Familie-archief en de moeite met opruimen

Familie
Ik verzamel. Foto’s, knipsels, papiertjes, het maakt niet uit, als het ook maar iets met de familie te maken heeft stop ik het in de desbetreffende map met de familienaam waaronder het bewaard moet worden. Ik heb inmiddels 12 mappen met familienamen in beide richtingen. Nu raken die mappen regelmatig vol en dwing ik mezelf er weer eens doorheen te gaan. Een mens kan immers niet ALLES bewaren. Veel aantekeningen heb ik op losse papiertjes staan en daar word ik zo nu en dan gek van. Maar op ieder papiertje staat naast dubbele informatie ook net weer iets unieks. Papiertje nog maar even bewaren. Terug in de map dus.

Opschonen

Gisteren had ik een opschoonbui. Ik ben langzamerhand bezig feiten en informatie op te slaan op de pc en foto’s aan het scannen. Een project dat zo verslavend is wanneer ik daar een keer mee bezig ben, dat ik het soms uitstel om verder te gaan. Om te voorkomen dat ik niet weer, uuuuuren later, uit een soort roes ontwaak. Maar goed, met het oog op dat project nam ik een paar mappen terhand om die te ontdoen van wellicht onnodige en/of dubbele paperassen en foto’s.

Ik startte met de map van mijn moeder, of beter gezegd met die van haar familienaam, de familie van Katwijk, de dikste map. Opruimen is, net als genealogie, een gevaarlijke bezigheid, zoals iedereen die het weleens doet zal weten. Ieder ding dat door je handen gaat houdt het risico in zich dat je er tenminste een uur mee bezig kunt zijn. Of een hele dag. En dan denk je na al die vervlogen uren, waar was ik nu ook weer mee begonnen?

Ik besloot de rouwpost die mijn moeder (mijn vader was jaren daarvoor al

Co van Katwijk, 19/10/1997

overleden) ontvangen had na het sterven van mijn oudste zus in 1992 weg te doen. Maar eerst toch nog (even) door te lezen. Wie weet zat er nog iets bij, informatie of zo, over haar. Mijn zus pleegde zelfmoord, al 25 jaar geleden en nog steeds houd me dat bij tijd en wijle bezig. Dus die brieven wilde ik zeker bekijken. De meeste kon ik na vlugge lezing in de papiermand gooien. Mooie woorden, pogingen tot troost, maar niet heel persoonlijk.  Sommige heb ik echter bewaard. Brieven van geschokte, verdrietige mensen met wie ik zelf geen of weinig contact heb of had, maar die mijn zus kenden.  

Een oud-leerling, een studiegenoot.  Wellicht kunnen ze me nog eens wat over mijn zus vertellen, zo redeneerde ik; ik heb er hier al eerder een blog over geschreven. Inmiddels 20 jaar ouder dan zij ooit geworden is, was en blijf ik haar acht jaar jongere, ‘ kleine’ zusje. Zij had al een heel leven achter de rug toen ik kwam kijken, bij wijze van spreken. En van dat leven weet ik tot op heden (te) weinig af.

Er waren een paar uur voorbij gegaan. Tijd voor een pauze. Voor mijn gevoel had ik een lange, verre reis gemaakt. Ik moest nodig landen in het hier en heden. Steeds weer een vreemde ervaring  hoe je zo in gedachten tussen de tijden door kunt bewegen, als een vlinder die rondfladdert in een vlinderstruik.  Ouder en jonger, levenden en gestorvenen, gestorven bekenden  en levende vreemden die vrienden waren. Ik moest een momentje in het heden een boterham eten.

Een oud adressenboekje

adresboekje Ma

’s Middags verder. Volgende item: oud adresboekje van mijn moeder. Foeilelijk ding, zoals mijn moeder meestal eerder nuttige (goedkope) dan mooie dingen voor dat soort zaken had. Weg ermee! Toch even kijken. Ze had de gewoonte (ik heb het van haar!) in alles aantekeningen te maken, gewoon op elk papieren oppervlak dat op dat moment voorhanden was. Wie weet vind ik iets unieks. Slecht plan. Bladzijde voor bladzijde begint zich een heel leven voor me af tekenen. Dat van haar, mijn vader en mezelf, broers en zussen. De adressen van  vrienden en familie, in een stevig, helder handschrift genoteerd. Bij verhuizingen doorgehaald en iets minder duidelijk ernaast of eronder gekrabbeld.

Ik herken de namen van vele vrienden van vroeger. De feestjes en bezoeken beginnen zich als een film in mijn hoofd af te spelen. Ik hoor het geroezemoes en gelach en ruik de rook. Ik vond het gezellig als er mensen kwamen. Er was lekkers, limonade, zoutjes. Alle dames puften Stuyvesant en de heren echte sigaretten. De jenevertjes, de advocaatjes. Ze genoten ervan. Mijn vader dronk graag een borreltje. Mijn moeder niet. Kon er niet tegen en begon na 1 advocaatje al woorden om te draaien. Wat de feestvreugde alleen maar verhoogde.

Ik zie bij de naam van een goeie vriendin van mijn moeder de keuken weer voor me waarin ze samen stonden te smoezen. ‘Kun je het zien?’, vroeg de vriendin bezorgd, alsof ze zich schaamde. ‘Welnee joh’, zei mijn moeder ‘hou je tasje ervoor.’ Verwend kind als ik was rustte ik niet totdat mijn moeder me vertelde wat niet gezien mocht worden. Wist ik veel. ‘Ze krijgt een baby’, fluisterde mijn moeder uiteindelijk, niet bestand tegen mijn gezeur.  Ik was stomverbaasd. Dat was toch juist fijn had ik altijd geleerd. Ik had geen idee van hoe zwaar een groot gezin kon zijn voor vrouwen; van de relatieproblemen van het stel. Nog minder van de verwarring die de aankondiging van mijn eigen komst, zeven of acht jaar daarvoor, had gezaaid. Op een vijfde kind was niet meer gerekend in feite. 

Werden er diepere gesprekken gevoerd op de feestjes en verjaardagsavonden? Ik kan het me niet goed herinneren. Maar ik was een kind dus zal dat niet zo opgevangen hebben. Er was natuurlijk altijd een mannen-en een vrouwenhoek. Men kende elkaar allemaal van de kerk, dus de wortels gingen diep. Van de familie was niet iedereen van dezelfde kerk. Dat lag gevoelig, dus lette men op de woorden. 

Alle adressen van broers en zussen zijn doorgestreept. Op een paar na. Die leefden nog in mijn moeders tijd, maar zijn nu ook overleden. Zwagers en schoonzussen, van beide kanten zijn ze er niet meer. Een hele generatie mensen samengebald in een onooglijk NafNaf adressenboekje met een kartonnen kaft. Metafoor voor onze vergankelijkheid.

En verder

Ga ik het bewaren of doe ik het weg? Eerst moet ik nog wat andere dingen bekijken. De agenda van mijn zus uit het jaar 1992. En het gastenboek wat ik had aangeschaft voor mijn moeder. Toen ze begon te dementeren en vaak zei dat er nooit iemand langs kwam,  zouden we in het boek opschrijven wie en wanneer bij haar langs was geweest. Ze ging het echter gebruiken als een soort dagboek met berichten aan mij, hoe het met haar ging. heel ontroerend. Na 10 jaar wil ik het weer eens lezen.
Daar heb ik echt een nieuwe dag voor nodig. Ik ben moe en stap uit mijn tijdcapsule.
Heb ik nog dingen opgeruimd? Jazeker.

Nou, eerlijk gezegd, beter georganiseerd. Want weggooien, je weet maar nooit of je er spijt van krijgt…:)

Kleine familiegeschiedenis 5 – Frankrijk, Zeeland en Kindersterfte

Als er iets verslavend is dan is het dit wel: zoeken naar je familiegeschiedenis. Uren kan ik doorbrengen achter mijn laptopje, klikkend naar weer andere informatie over de inmiddels 20 familienamen, en de mensen die daar achter schuil gaan. Ik ontdek geen spectaculaire dingen, (behalve dan dat mijn schoondochter via haar vader van adellijke afkomst lijkt te zijn, nog verder uit te zoeken) maar juist het alledaagse is zo boeiend. Armoede, of onverwachte beroepen, onontdekte verbintenissen, achtergronden. Ik smul ervan. Nou ja, laat ik dat wat nuanceren. Af en toe zit ik ook met kippenvel of zelfs met tranen in mijn ogen. De kindersterfte in mijn voorgeslacht, vooral in de 19e eeuw aan de Schiedamse kant was schrikbarend. Daarover later meer.

Inmiddels weet ik dat ik aan beide zijden Duitse en Franse Vlaamse voorouders heb. En oer-Hollandse, van die mensen die niet weg te branden waren uit Schiedam. Eenvoudige lieden, hoewel er af en toe een reislustige tussen zat die het na zijn pensioenleeftijd nog voor elkaar kreeg te emigreren naar Amerika om daar vervolgens een veeteeltbedrijf te starten. Maar goed, die was dan ook al jong vanuit Duitsland naar Schiedam gemigreerd en zijn vrouw kwam uit het verre Dordrecht.

De acht mooie dochters van van Bellen begin 1900-derde van links mijn mooie oma

 

Ik weet nu waar mijn oma van Bellen aan moederskant en haar zeven acht schone zussen hun mooie donkere haren vandaan hebben: Uit Frankrijk! Wellicht nog vroeger terug, uit de Mediterranee. De naam Van Bellen is oorspronkelijk een plaatsnaam:  Belle of:  Baillieul, een plaatsje in Noordfrankrijk. De reden van de reis van Frankrijk via Zeeland naar Schiedam is huiswerk. Hugenoten? Armoede? Al in de 17e eeuw komt de naam van Belle voor in Zeeland, dus misschien gaat het terug naar de tachtigjarige oorlog. Spaans bloed?

 

Vanmiddag heb ik weer een tijd zitten speuren naar de Sonneveld voorouders. Dat stemde me verdrietig, want de kindersterfte in die lijn is vreselijk, zoals ik al zei. Mijn betovergrootouders Sonneveld, Bruin en Maria de Bruin,  (geboren resp. in 1806 en 1811) kregen tien kinderen van wie er vier overleven voor zover ik kan nagaan. Allemaal op jonge leeftijd overleden, een paar maanden, een jaar, drie-en-half jaar en uiteindelijk een jongen van veertien. Het jongste kind wordt geboren als de moeder vier-en-veertig is. Ze sterft uiteindelijk vier jaar na de dood van de 14 jarige zoon. Ze is dan 57. Wat een zwaar leven! Mijn betovergrootvader was gistwerker. In de jeneverstokerijen in Schiedam, een uitputtend beroep. Niet helemaal duidelijk is of een gistwerker een andere naam voor zakkendrager was. Deze mannen droegen zakken van 50 kilo graan soms wel drie verdiepingen omhoog bij de branderijen. Aan de haven in Schiedam staat nog altijd het mooie Zakkendragershuis, sinds 1725 verzamelpunt voor de arbeiders die op werk wachtten.

Zakkendragershuis Schiedam

Al eerder schreef ik over mijn overgrootouders Buschman – Joppe van wie slechts drie van de dertien kinderen overleefden. Onder wie mijn grootmoeder, moeder van mijn vader.

Hoe dat geweest moet zijn voor deze mensen, daar kan ik me geen voorstelling van maken. Iedere keer weer een kleintje ziek te zien worden, sterven en naar het graf moeten dragen. In de, nog handgeschreven overlijdensaktes, komt het akelig dichtbij. Op dat en dat adres, om zeven uur en drie minuten is overleden, enzovoort. Je ziet de ouders bij het bedje zitten van een doodziek kind. Cholera, koorts. Komt het goed? Gaat het toch weer mis? En dan weer een dood kindje moeten oppakken en in een kistje leggen. Hartverscheurend. Ik weet dat men zegt dat in die tijd men zich anders hechtte aan een kind, juist vanwege die hoge kindersterfte. Maar een moeder en een vader blijven rouwen.  Anders dan nu misschien, waar de dood volledig uit het leven verbannen lijkt,  maar niettemin de rauwe. scherpe pijn van verlies.

Ik vroeg me af waarom er zoveel kinderen stierven, juist aan die kant van de familie. Oorzaken van het sterven worden in de akten niet te genoemd. Ik las in een artikel dat onder de arme arbeidersbevolking vrouwen minder borstvoeding gaven omdat ze vaak zelf moesten werken om het inkomen te vergroten. Of snel overgingen op andere (slechte) voeding vanwege het grote aantal zwangerschappen en andere kinderen. In het midden van de 19e eeuw kwam nog 30% van de kinderen jong te overlijden, voor het eerste levensjaar. Maar in het gezin van mijn overgrootouders Buschman overleden negen van de elf kinderen en een generatie terug, bij de ouders van de vrouw eveneens meer dan de helft van het aantal kinderen. Je vraagt je af, was er sprake van een erfelijke ziekte? Wie zal het zeggen. Maar de constante herhaling van dezelfde namen, jaar na jaar, gebruikt tot er eindelijk een Helena of Maarten was die overleefde,  is beklemmend om te lezen

Aan mijn moederskant van de familie zie je een verschil. Er is (tot nog toe, ik zit in de 19e eeuw) minder kindersterfte en er lijkt een direct verband met de sociale status van de familie. Niet rijk, maar toch duidelijk niet behorend bij de armen, de arbeidersklasse.

Wordt vervolgd.

Kleine geschiedenis van mijn vader 4 – Van oude mensen

Ik ben de laatste weken weer aan het zoeken. Met name op internet. En wat een grenzeloze wereld aan feiten en documenten is daar te vinden. Wat ik zoek? Feiten en feitjes. Jaartallen, namen, plaatsen alles wat te maken heeft met de geschiedenis van mijn betovergrootvader Buschmann. De opa van mijn oma van vaderskant. Alles wat met hem en zijn nazaten betreft in de Verenigde Staten.  Want, zoals ik al eerder schreef ontdekte ik nog niet zo lang geleden dat de goede man in 1878, op zijn zestigste (!) nog emigreerde vanuit Schiedam, Zwart Nazareth, jeneverstad, naar de prairies van Kansas in Amerika. Eerst vanuit Duitsland naar Nederland als jonge man en alsnog op, voor die tijd toch, hoge leeftijd naar de VS. Al speurend (en gebruik makend van gratis proeftijden van allerlei genealogische websites zoals Ancestry.com) kom ik steeds meer te weten.

Op een goeie dag in 1878 vertrekt Carl Buschman met drie zoons en twee neven van zijn vrouw Helena Poots naar New York. In die tijd nog een lange tocht van rond de twee weken, per stoomboot. Op de scheepslijsten van de Nederlandse Stoommaatschappij heb ik de naam van zijn vrouw en dochter teruggevonden. Die van hem moet ik nog vinden. Op Ellis eiland moet hij vermeld staan in de immigratie-archieven, die ik nog door moet pluizen. Even weer speuren naar een proeftijd ergens! Want alles zit in de VS achter een betaalmuur.

Ik vind hem terug in een kleine nederzetting, Farmington, Kansas, in 1880. Op een lijst van de overheid die land- en veebezit in de staat Kansas in kaart brengt. Samen met zoons en neven heeft hij ontgonnen en nog meer niet ontgonnen land. En vee. Ik zoek nog naar het antwoord op de vraag hoe hij in zo’n korte tijd een redelijk bezit opbouwt. De jongens hebben inmiddels allemaal Engelse namen. Charles, Louis en John. Dochter Catharina is Katie geworden.

Zijn vrouw Helena heeft zich bij hem gevoegd in 1879, samen met hun dochter Catharina, een meisje van 18. Jongste zoon Christiaan (Louis) was 15 bij overkomst. Het zegt wel iets over moeder Helena die op 45 jarige leeftijd haar 10e en laatste kind baart. Dat sterft na een aantal weken. En dan onderneemt ze, op 59 jarige leeftijd nog die enorme tocht naar een onbekend land om daar, met achterlating van al haar oudere kinderen (waaronder mijn overgrootvader), schoondochters, schoonzoons en kleinkinderen en verdere familie, een boerenbestaan op te bouwen. Mijn oma werd een jaar later geboren in1880 en heeft haar grootouders van vaders kant dus nooit gekend. Deze dame, Helena, was dus geen mietje.

Carl of Karel, mijn voorvader kwam van een boerderij in Duitsland. Je ziet in de Nederlandse documenten steeds weer terug komen dat hij een bestaan probeert op te bouwen als boer of beter nog als veehandelaar. Hij begint in Schiedam als brandersknecht wat een hel voor hem geweest moet zijn. Binnen, in de hitte en weinig geld. Al gauw komt onder de (vele!) geboortebewijzen te staan dat hij ‘bouman’ als beroep heeft, boer. Veel grond was het nooit en waarschijnlijk ook gepacht en niet als bezit. Het handelen in vee naar Amerika liep mis omdat de koeien de lange overtocht op een stoomboot niet heelhuids overleefden. Toen moet hij gedacht hebben: ik ga er zelf heen! Hier lukt het niet en zo kunnen tenminste de jongere kinderen nog een toekomst opbouwen. Schiedam eind 19e eeuw was geen prettige plek om op te groeien. Lees het begin van ‘De eeuw van mijn vader’, van Geert Mak er maar op terug.

Zo ben ik nu aangeland op het kerkhof van Stockton, Kansas. Daar heb ik door een reactie van iemand op een genealogisch forum de grafstenen gevonden van beide oudgrootouders. Karl (de Amerikaanse versie van zijn naam) sterft in 1887, dus heeft niet lang kunnen genieten van zijn ‘vrijheid’. En Helena sterft in 1891.  Via een website met foto’s van grafstenen ontving ik deze beelden.

Daar liggen ze dan. De dappere dodo’s. Ik ben eigenlijk wel trots op deze mensen. Maar ik weet nog maar een schijntje, dus de zoektocht gaat door.

grafsteen Karl Heinrich Buschman 1819-1887

grafsteen Helena Buschman Poots 1819-1891

 

Poetsmijmeringen

Vanmorgen was ik aan het poetsen. Dat gaat bij mij een beetje als in het (schitterende) gedicht over het voorjaar van Vasalis. Vooral de laatste regels bedoel ik dan. Wissel het woord Lente in voor Schoonmaken en je hebt een idee van hoe ik bezig ben. Het is een storm die losbarst.

Voorjaar

Het licht vlaagt over ’t land in stooten
wekkend het kort en straf geflonker
der blauwe wind-gefronste sloten;
het gras gloeit op, dooft uit, is donker.
Twee lamm’ren naast een stijf grauw schaap
staan wit, bedrukt van jeugd in ’t gras…
Ik had vergeten hoe het was
en dat de lente niet stil bloeien,
zacht droomen is, maar hevig groeien,
schoon hartstochtelijk beginnen,
opspringen uit een diepe slaap,
wegdansen zonder te bezinnen.

Lang denk ik, morgen ga ik echt schoonmaken. Ik haal dan voor vandaag maar weer voor de zoveelste keer een snelle doek over de WC-bril en veeg met een vochtig WC-papiertje de vlokken stof van de grond. Met m’n stoffer en blik veeg ik de keukenvloer en met een oud gescheurd t-shirt om mijn rubberen vloerveger verzamel ik de stofnesten op het laminaat van de slaapkamers. Klaar. Voor het oog alles netjes.

Voor mijn gevoel echter niet. Ik ben tenslotte opgegroeid met een dweilende juffrouw Boenders, onze werkster (ja, dat was echt haar naam!). Een dagelijks stoffende en wekelijks ramenzemende, koperpoetsende, bleekmiddel verspreidende, zeer regelmatig stofzuigende en tapijten kloppende moeder. Dat gaat in je DNA zitten, geloof ik. Schoon is voor altijd verbonden met ‘glans’. Ramen, badkamertegels, keukenkastjes, houten meubels die het licht weerkaatsen als spiegels. En de geur van bleek, koperpoets en Vim.

Maar ik trap er niet meer in! Vanmorgen was ik me weliswaar hartstochtelijk in het zweet aan het poetsen, maar ik ken mijn grenzen langzamerhand.  Ik dacht terug aan een periode rond mijn veertigste, toen ik een ernstige burnout had en moest leren inzien wat daar de aanleiding toe was geweest. Ik weet nog zo goed dat ik worstelde met mijn identiteit. Wie ben ik nou eigenlijk? Een serieuze zoektocht. Maar het komische was (dat denk ik nu, toen niet natuurlijk) dat ik die hele verwarrende en bij tijden beangstigende zoektocht samenvatte met de volgende ‘wanhopige’ woorden: Ik weet niet eens of ik nou wel of niet netjes ben! Zo diep zat dat ‘schoon-zijn’ blijkbaar. De therapeute glimlachte en zei heel bemoedigend: Da’s een goed teken! Je kunt beter maar onzeker zijn dan dat je precies denkt te weten wie je bent. Veel gezonder! Sindsdien geloof ik heilig in het nut van ‘professionals’.

Inmiddels weet ik wel zeker dat het schoon-zijn gen ook in mij schuilt. Ik ben er enigszins mee behept, zeg maar. Mijn moeder was netjes en schoon, maar meer op een ‘voor het oog’ wijze. Niet obsessief. Mijn vader was schoon, netjes, en dat zélfs waar geen mensenoog kon schouwen. Alles moest georganiseerd, gestructureerd, schoon en netjes zijn. Huis, tuin, kantoor en ook op zichzelf was hij zeer schoon (dat was heel fijn, hij rook altijd heel lekker…). Het gevolg was dat hij eigenlijk nooit klaar was. Het is een soort ‘afwijking’ die in zijn DNA zat en dat hij heeft doorgegeven. Als ik ergens aan begin kan ik maar moeilijk stoppen. Ik zie het bij andere leden van de familie ook. De een heeft het met tuinieren, de ander met projecten achter de PC, ik heb het met Netflix haha! Het kán goed van pas komen, maar kan ook tot stress leiden.

Ik heb geleerd mijn standaard te verlagen. Niet alles hoeft te glimmen, en dan ligt er maar wat rommel op de vloer. So what! Ik heb vandaag me uitgesloofd, maar hoe mijn moeder ooit een heel huis kon doen in één dag? Ik heb naast het schoon-zijn gen ook andere genen blijkbaar. Eén ervan is dat ik ook graag luier, met mijn voeten op de bank en Netflix aan. Hmmm, daar moet ik wel mee leren doseren…

In de pré-Netflix periode schreef ik een blog over hetzelfde onderwerp. Je kunt die hier lezen

 

 

Schoonhoven, Sinterklaas en Schiedam

En toen liep ik opeens in mijn geboortestad, Schiedam. Op een uiterst miezerige, grijze, kille vrijdag.  Ik had echter warm gezelschap in de persoon van mijn oudste dochter, die het reisje had voorgesteld. We waren op weg naar het Stedelijk Museum voor een tentoonstelling van Jan Schoonhoven. Volgens de krantenberichten was hij een van de meest bekende beeldend kunstenaars in Nederland. Tot mijn schande had ik nog nooit van de goede man gehoord. Dochter, die in Trouw over hem had gelezen, attendeerde me erop. Het leek haar een leuke combi: het museum bezoeken en snuiven aan mijn wortels in Schiedam.

Het bleek ‘toevallig’ de sterfdag van mijn vader te zijn, de 27e november. Als familie hebben we bij het sterven van mijn moeder een graf gekocht omdat het ons speet dat de graven van mijn  vader en dat van mijn oudere zus (die in 1992 overleed), beide geruimd zijn. Er is geen graf meer om te bezoeken van die twee. Op mijn moeders graf staat nu een steen met (in liefdevolle herinnering) de drie namen. Vader, moeder en onze zus. Ik kom er niet zo vaak. Maar heb gemerkt dat in het memoreren van geliefden een tastbaar, zichtbaar monument(je) wel belangrijk is. Voor mezelf.

We dronken koffie onder het oude raadhuis. Boven ons de trappen waar mijn ouders, hun broers en zussen en generaties ooms en tantes, oma’s en opa’s, vrolijk vanaf zwierden in hun mooiste bruiloftskleding, op een van de belangrijkste dagen van hun leven (denk ik).

Vervolgens gingen we richting het museum, via een trieste winkelstraat in het centrum. De helft van de winkels staat leeg en de rest was òf gesloten of van vage herkomst. Niet fijn….Schiedam is zo’n prachtig oud stadje, maar economisch lijkt het niet goed te gaan. We ontdekten nog wel, op de valreep, een kringloopwinkel. Daar moesten we natuurlijk even snuffelen.

Bij het museum bleek dat dit tevens functioneert als slaappaleis van de Sint. Er is zelfs een aparte ingang voor zijn bezoekers. Binnenin de hal stond een grote troon waarop de goedheiligman even later in eigen persoon zelfs plaatsnam. Bijgestaan door de pieten (nog roetzwart in Schiedam, maar niet meer van de roet van de jeneverfabrieken) ontving hij groepen kleuters, waarmee hij plechtig de polonaise danste aan het einde van de audiëntie.

Wij bekeken ondertussen de abstracten van Schoonhoven (1914-1994). Hij hoorde bij een kunstenaarsbeweging die geen kunstenaar meer wilde heten of zijn, de zg. nul-kunstenaars. Ze maakten strakke geometrische ontwerpen, kleedden zich bewust in kostuum en zochten naar een uitdrukkingsvorm die zo neutraal mogelijk was. Schoonhoven (zijn hele leven ambtenaar bij de PTT in Den Haag) was gefascineerd, zo las ik, door radiatoren, putdeksels, luxaflex enzovoort. Van papier, karton, wc-rollen, creeërde hij, bijgestaan door een assistent, in de avonduren de meest strakke, regelmatige, ritmische werken.

Ambachtelijk zou ik het noemen. Zo arbeidsintensief moet het geweest zijn. In het begin gebruikt hij nog kleur, als rood, bruin of grijs. Maar later gaat hij over op wit. Als meest neutraal. Door de regelmaat, het lijnenspel, het ritme én de lichtval ontstaat er een bijna meditatieve kunst. Het woord sereen wordt ergens gebruikt. Rustgevend. Er zit ook, in mijn ogen, saai werk tussen. Rijen afdakjes van steigerhout. Hij kon ook niet weten dat je tegenwoordige bij iedere Blokker kerstbomen van steigerhout kunt kopen. Die lijken er namelijk op.

Later, in de motregen bij het graf, waren we allebei toch geroerd. De steen, met de namen, de herinneringen, het gemis, het definitieve en vijandige van de dood…het balt zich samen aan een graf. Op de steen staat: ‘Hoe lief heb ik Uw huis, oh Heer’, uit psalm 90. Hoe het er daar uitziet weet ik niet, maar de belofte troost. Zij zijn Thuis.

==========================================================

PS: voor recensies van de kunstkenners nog twee linkjes
NRC: De kunstenaar die van putdeksels hield
Volkskrant: Prachtige overdaad van wit.

 

%d bloggers liken dit: