Vergeetwoord, Rynbende en mijn vader

Tantjem

Vergeetwoord. Het is een rubriek in de Taalstaat , een radioprogramma van de NPO op zaterdagochtend, gepresenteerd door Frits Spits. Gewone, ouderwetse, heerlijke radio. Er komen veel woorden voorbij die ik herken en zelf nog gebruik. Vorige week was er een mij onbekend woord, namelijk ‘mullen’. Niet als in het ‘mulle zand’, maar als een karakterisering van een moeilijk, zeurderig iemand. Een mul iemand. Leuk. Je kunt je het voorstellen, de moeizame gang door mul zand en dat dan als metafoor van het optrekken met een persoon die klagerig is. Ik ken wel een paar mulle mensen.
Maar ik werd vooral geprikkeld door een bijdrage van Frits Spits zelf. Over het begrip ‘dividend’. Niet een vergeetwoord maar zo’n begrip waarvan je alleen echt de betekenis doorgrondt wanneer je in een bepaalde wereld zit. Iets met banken en financiën.
Dat deed me terug denken aan vroeger. Aan een ander woord. Ik ben van 1955, dus het moet zo begin jaren zestig zijn geweest dat ik dat woord oppikte dat om de een of andere reden altijd tot een bepaalde opgewektheid bij mijn ouders leidde. Het was een vreemd woord, maar ook wel een mooi woord vond ik. Mijn liefde voor talen zat er toen al in. Ik verstond ‘tantjém’. Als dat magische ‘iets’ er was konden we opeens van alles kopen. Het wás er ook niet, nee, het was bínnen. Dat vond ik wel wonderlijk, want ik zag namelijk niets. Toen ik wat ouder werd begreep ik natuurlijk dat het over geld ging. Een extraatje in de maand december, afhankelijk van hoe goed de zaak het gedaan had. Ik hoor het woord nooit meer. Een vergeetwoord dus.

Tantième, frans. Evenredig aandeel in de winst

Rynbende

Mijn vader werkte als vertegenwoordiger van een jenever distilleerderij, de firma Rynbende in Schiedam, onderdeel van de Gist en Spiritus fabriek in Delft. Later, in de jaren zeventig opgegaan in Henkes. En nog weer later werd dat Bols.
Maar in mijn jonge jaren was Rynbende een begrip bij ons thuis. In de jaren twintig begonnen als jongste bediende, hij was twaalf, dertien jaar, had mijn vader zich opgewerkt tot vertegenwoordiger. Hij reisde het hele land af om klanten te bezoeken en te winnen. Klanten waren over het algemeen café’s en restaurants. Maar ook wel groothandels en kantines. Met mijn vader op pad hield voor mij in naar een ‘zaakje’ gaan. Zo noemde mijn vader steevast zijn klanten immers. Die en die zaak had zoveel besteld. Af en toe vergezelde mijn moeder hem een dagje en mocht ik als jongste mee. De flesjes chocomel die ik dan kreeg waren het summum. Ik herinner me ook nog goed hoe hij in een bepaald seizoen (zomer?) thuiskwam met allerlei flessen drank en dat mijn moeder dan moest proeven…Nieuwe bessenjenever, nieuwe citroenjenever, advocaat. Mijn moeder was absoluut geen drinker dus na een paar slokjes was ze al vrolijk.

Ontslag en de gevolgen

Mijn vader was een werknemer van het oude slag, met hart voor de zaak. Hij werkte ruim veertig jaar bij Rynbende toen het bedrijf werd opgekocht door Henkes. Mijn vader werd ontslagen, hij was ‘overtollig’ geworden. Gekrenkt was hij tot in het diepst van zijn ziel. Vijf jaar daarvoor waren we verhuisd van Schiedam naar Gelderland en had hij juist promotie gemaakt. Hij was hoofdvertegenwoordiger geworden van een groot rayon. En dan opeens, overtollig. Achteraf gezien bleek hij weg gepromoveerd.
Hij was totaal verstrengeld met zijn werk. Het was zijn leven, zijn identiteit. Logisch als je direct na de lagere school al begonnen bent met werken. Er was in die tijd geen oog voor het leed dat zo’n ontslag teweeg bracht. Mijn vader ging door een lang en pijnlijk proces van (onbegrepen) rouw en (non)acceptatie. Hij verzette zich hevig tegen de (onrechtvaardige)ontslagregeling en vocht die aan met hulp van een advocaat. Hij raakte erdoor geobsedeerd en kon jarenlang nergens anders meer over praten dan over het onrecht dat hem na zoveel jaren trouwe dienst was aangedaan. Ik was een puber toen hij ontslagen werd en stortte mij in het vriendjescircuit om aan de sfeer thuis te ontsnappen. Het was geen leuke tijd om mee te maken.

Mijn vader is altijd blijven worstelen met het feit dat hij nu ‘niets’ meer was. Anderen gingen naar hun werk en hij ‘zat maar thuis’. Nu zou er zoveel meer hulp voor hem geweest zijn. En begrip. Toen ergerden we ons aan dat voortdurende gepraat over ‘onrecht’. Nu zou het nog niet makkelijk zijn maar misschien zouden we meer gereedschap in handen hebben om hem te helpen ermee om te gaan. We zagen alleen een geestelijke kant, hij moest meer vertrouwen hebben in God. De psychologische kant werd niet benoemd, bestond niet.
Vooral mijn moeder heeft het er zwaar mee gehad. Mijn vaders gezondheid kreeg te lijden onder de permanente stress van boosheid, frustratie en verdriet. Zijn maag speelde op, hij rookte veel en ontwikkelde longemfyseem, hij had een zwakke rug, die hem, ook door de stress, steeds meer parten speelde… Hij sliep slecht en was prikkelbaar.
Het waren donkere jaren voor hun beiden.

Betere jaren

Op den duur ging het wat beter. Mijn vader hield ervan met zijn handen te werken, dus hij was veel en vaak en lang in de tuin te vinden, wat hem goed deed. Zelfs met hout is hij aan de gang gegaan. Hij heeft een aantal boekenkasten voor de familie getimmerd die een eeuwigheid zullen meegaan; en een kastje voor aan de muur in de babykamer bij de geboorte van onze zoon. Het hangt nu bij een van zijn kinderen. Zo hervond mijn vader zichzelf weer wat. Zijn gezondheid bleef precair. Hij overleed relatief jong, net na zijn verjaardag op 12 november, op 71 jarige leeftijd aan de gevolgen van longkanker. Een kort ziekbed, gelukkig! Ik mocht erbij zijn toen hij stierf, hoewel ik in die tijd in Zuid-Korea woonde. Op tijd gewaarschuwd heb ik de laatste weken van zijn leven nog mee mogen maken, samen met onze jongste, die aan zijn sterfbed nog haar eigen versie (ze was drie en sprak nauwelijks Nederlands) van God heb ik lief heeft gezongen.

Mijn vader was een gelovige man. Hij zong altijd uit volle borst in de kerk en zette, tot onze grote ergernis in die tijd, op zondag orgel- en koormuziek op. En ging dan meezingen. Kwamen we net uit de kerk, moesten we wéér luisteren naar kerkmuziek. Voor ons als tieners teveel van het goede. Ons gemopper zorgde er dan voor dat hij de plaat maar weer uitzette. Ik schaam me daar nu voor…arme Pa…Zingen was voor hem de manier om zijn geloof te uiten. God was goed, ondanks alle onrecht dat hem was aangedaan.
Op zijn begrafenis hebben we psalm 90 gezongen.

Laat, Heer, uw volk uw daden zien en leven

en laat uw glans hun kinderen omgeven.

Zie op ons neer met vriendelijke ogen.

O God, bescherm ons in ons onvermogen.

Bevestig wat de hand heeft opgevat,

het werk van onze hand, bevestig dat.

Did you become a sausage?

In het nieuws onlangs: Nederlanders die het beste Engels spreken van Europa. Eindeloze komische fouten kwamen natuurlijk voorbij op radio en tv en internet.

Ze brachten me terug in de tijd, bij mijn vader. Ik heb eerder over hem geblogd (hier en hier) Hij was een extroverte persoonlijkheid. Een prater, die makkelijk contact legde. Tot op zekere hoogte een levensgenieter, lekker eten, een borreltje en een lolletje op zijn tijd. Hij was ook zeer consciëntieus. Alle uitgaven werden dagelijks bijgehouden, rekeningen op tijd betaald, begrotingen opgesteld, hij wist van ieder dubbeltje waar het gebleven was. Dat is in ieder geval NIET waarin ik op hem lijk, hoewel ik nu ook weer geen gat in mijn hand heb….

Ik moest dit keer aan hem denken omdat hij zo op zijn eigen manier zijn talen sprak. Ik heb ergens nog de certificaten liggen die hij haalde voor Duitse en Engelse handelscorrepondentie. Met alleen lagere school moest hij op zijn twaalfde gaan werken om het gezin te helpen met inkomen. Piepklein arbeidershuisje, acht kinderen, dan weet je het wel. Maar om hogerop te komen studeerde mijn vader ’s avonds. Zo leerde hij een mondje Duits en Engels spreken.

Hij had zijn karakter mee. Niet bang om fouten te maken kon hij zich overal verstaanbaar maken. In Duitsland, in Zwitserland en zelfs later toen hij een Amerikaanse schoonzoon kreeg. Dat was wel even wennen, na al het Duits dat hij meestal sprak tijdens vakanties. Maar niet getreurd, hij deed het gewoon. Tijdens het ronddelen van de verse worst bij de avondmaaltijd meende hij echtgenoot overgeslagen te hebben en vroeg hem: Did you become a sausage? Na enige aarzeling antwoordde die: Well, ur, yes, I think I did…

Het duurde even voor we de grap uitgelegd kregen aan de rest.

 

De ingewikkeldheid van het familieleven

Onlangs heb ik een avondlang gesprekken gehad met sommige siblings (daar hebben wij helaas geen woord voor in het Nederlands, broers en zussen) over onze jeugd. Wat ging er goed, wat ging er fout? Hoe heeft het ons beïnvloed? Wat speelt er nog nu in ons leven? Hoe kijken we aan tegen onze vader en moeder? Er is altijd zoveel te bespreken. Wij waren met vijf kinderen en hebben allemaal onze eigen herinneringen en ervaringen.

Wanneer je als kind opgroeit met een driftige vader (of sibling) laat dat sporen na. Drift is namelijk onvoorspelbaar en onberekenbaar. Voor kinderen een factor van betekenis. Vooral in het ontwikkelen van een gevoel van veiligheid. Tegenover mijn driftige vader, stond mijn vredelievende en conflictmijdende moeder, die onder iedere woordenwisseling leed. Grotere tegenstelling kun je je niet voorstellen.

Mijn vader’s drift kwam, denk ik,  vaak voort uit onmacht. Wat hij wilde, was wat hij als ‘normaal’ ervoer. Wat hij belangrijk vond, maar waar hij geen woorden aan kon geven. Je gaat twee keer naar de kerk. Punt. We eten ś zondags om half negen ontbijt, dus moet je er om half acht uit. Punt. Je gaat naar catechisatie, proefwerk of niet. Punt.

In mijn herinnering slikten mijn broers en zussen niets voor zoete koek. Het was de beruchte generatielkloof die in de jaren zestig voor zo ontzettend veel onbegrip en wrijving zorgde tussen de generaties. Ik kwam net kijken (1955) dus was meer toeschouwer dan participant.

Terugkijkend, nu zelf ouder en wijzer (?) begrijp ik zoveel beter hoe vervreemdend alles geweest moet zijn voor mijn ouders. Zelf van de vooroorlogse generatie die geleerd had ouders niet te bekritiseren en te bevragen, kregen ze te maken met kinderen die opstandig waren, niet alles zomaar slikten en die het waarom wilden weten van iedere handeling of beslissing.

Iets van die ‘eigenwilligheid’ was mijn vader niet vreemd geweest in zijn eigen jonge jaren. Hij vertelde altijd met glinsterende ogen hoe hij zijn ouders te slim af was door in plaats van naar catechisatie (of iets dergelijks) naar dansles te gaan. Tot mijn grootvader hem een keer volgde (met een hoed diep over de ogen) en hem opwachtte bij het einde van de les…Maar hij erkende dat hij betrapt was en accepteerde de sancties. En dat was nu het verschil met de jaren zestig. Het gezag van ouders was niet langer vanzelfsprekend.

Mijn vader zei altijd dat mijn moeder hem op het rechte pad van kerk en geloof had teruggebracht. Hoewel hij altijd wel klaar stond voor een dansje met één van ons. Maar toch. Als het over het waarom van de dingen ging, gaf hij niet thuis. Vooral als hij voelde dat met die vraag ook zijn gezag werd aangetast, door de toon waarop die vraag dan gesteld werd. Stapje terug, de boel laten kalmeren en er dan nog eens over doorpraten was er niet bij. Er ontstond direct een aanvaring. ‘Omdat ik het zeg!’, was de standaard uitdrukking waarmee hij mijn broers en één van de zussen op de kast kreeg. Wóest was mijn oudste zus toen mijn vader bij mij de nagellak wegschrapte van mijn arme nageltjes, met een aardappelschilmesje. In mijn onschuld (ik was 6?) had ik die met mijn buurmeisje erop gekalkt. Het hoorde niet. Punt. Het was ordinair. Punt.

Mijn oudste broer en zus waren negen en tien jaar ouder dan ik. In mijn ogen bijna op het niveau van ‘grote mensen’. Een andere zus scheelde zes jaar en dan volgde de broer boven mij, drie-en-half jaar ouder. Met vijf goed gebekte, eigenwijze kinderen heeft mijn vader het wel erg te stellen gehad.

Wat meespeelde was dat hij, totdat ik een jaar of tien was, (dus ver voorbij de middelbare schooljaren van mijn oudste broer en zus) veel op reis was voor zijn werk. Soms wel een hele week, waarbij hij dan in een hotel overnachtte. Mijn moeder hield de boel draaiende, met moeite. Maar door haar zachte, conflictvermijdende aard,  was er minder ruzie. De sfeer was beter. Als mijn vader dan thuiskwam was het net of alles anders was.

Ik heb mijn vader, o.a. door het vele geruzie (in mijn beleving tenminste) tijdens mijn eerste tien levensjaren niet echt leren kennen. Toen mijn broers en zussen geleidelijk het huis verlieten om te gaan studeren of werken (of trouwen) werd de sfeer anders. Minder gespannen. Ik kreeg wat meer contact met hem.  Maar het bleef toch altijd wat moeizaam. Hoewel ik nooit heb getwijfeld aan zijn liefde voor me. Pas later heb ik me gerealiseerd hoe ik hem bekeek en beleefde door mijn moeders ogen. Zo vast zat ik aan haar, dat een eigen oordeel eigenlijk pas mogelijk werd toen een volkomen buitenstaander, in de persoon van mijn echtgenoot, de dynamiek van die relaties binnenkwam en (positief) beïnvloedde. Hij benaderde mijn vader als een gesprekspartner, zonder de lading van vroegere irritaties en gevoeligheden en dat gaf me een ander beeld.

Mijn vader was een kind van zijn tijd. Met veel inspanning en hard werken heeft hij een relatief groot gezin kunnen voorzien in alles wat nodig was en meer. Al heel vroeg gingen we op vakanties. Er waren altijd cadeautjes, met verjaardagen en Sinterklaas. Tweemaal per jaar werd er kleding gekocht. Hij hield van gezelligheid, trakteerde in de vakanties op drinken, op patat en kroketten.

Had hij verstand van opvoeden, nou nee…Was hij wijs, iemand bij wie je altijd terecht kon om je hart uit te storten? Nee, ook niet. Hij had weinig geduld, was geen pedagoog en zeker geen goede luisteraar. Hij ging gauw meppen, wat ook geen aanbeveling was. Was hij dus een slechte vader? Nee, absoluut niet. Hij was een vader met de beste bedoelingen en veel menselijke zwakheden, zou ik zeggen. Uit het feit dat hij alle kinderen koosnaampjes gaf en de manier waarop hij over ons praatte, heb ik altijd geproefd dat hij ten diepste gek op ons was. Met terugwerkende kracht realiseer ik me dat ik eigenlijk ook wel gek was op hem. Dat is het geschenk van ouder worden, vind ik. Je wordt milder, snapt beter waar gedrag vandaan komt en je weet zoveel beter hoe zwak en gebrekkig veel van je eigen reacties en handelingen waren en zijn.

De grootste invloed die mijn vader op mij heeft gehad is, dat ik nog steeds gek ben op ergens koffie te drinken, het super gezellig vind om met elkaar een glas wijn (liever geen jenever) te drinken en dat ik geknield bid. Dat zag ik hem vroeger doen, zoals ik al eens eerder schreef. Onbewust blijk ik dat overgenomen te hebben als gebedshouding. Het helpt concentreren is mijn ervaring. En dat is uiteindelijk de grootste invloed: die vaste, diepe overtuiging van mijn vader dat er een Vader in de hemel is, Die, wat er ook gebeurt ons liefheeft en dat Hij in Jezus naar ons toegekomen is. Het was een worsteling voor hem om daar op te vertrouwen, in de teleurstellingen die het leven hem brachten, maar eraan getwijfeld heeft hij niet.

Gij zijt geweest, o Heer, en Gij zult wezen. de zekerheid van allen die U vrezen. Geslachten gaan, geslachten zullen komen: wij zijn in uw ontferming opgenomen (Psalm 90:1)

We hebben de psalm op zijn begrafenis gezongen en ik heb hem bijna mee horen zingen!

Karel Hendrik Sonneveld 1914 –1986

Mijn vader, 20 jaar, 1934
Mijn vader, 20 jaar, 1934

Vandaag zou hij 101 geworden zijn, mijn vader. Betrekkelijk jong gestorven, voor deze tijd tenminste, net na zijn twee-en-zeventigste verjaardag in 1986. Zo lang geleden al. Onze kinderen hebben slechts een vage herinnering aan hem. Behalve de jongste, die zich goed herinnerd aan zijn sterfbed nog een psalmversje gezongen te hebben (in het gebrekkige Nederlands van een Engelssprekende driejarige)

Op sterven

Wij woonden in die jaren in Zuid-Korea. Ik kreeg een telefoontje uit Nederland dat mijn vader op sterven lag. Zijn gezondheid was al jaren zwak, maar er was vrij laat longkanker geconstateerd. Vanwege zijn slechte conditie was een operatie niet mogelijk. Ik vertrok met onze jongste naar Nederland. Echtgenoot bleef achter met de drie andere kinderen, die op school zaten, bijgestaan door onze adjoemoni.

In Nederland aangekomen bleek het iets beter met mijn vader te gaan.  Hij was weer wat gaan drinken waardoor het onmiddelijke sterfgevaar was geweken. Altijd al mager en knokig, schrok ik alsnog van hem, zo intens mager als hij nu was. Een tijd van wachten begon. Beter zou hij niet meer worden. Lang had hij niet meer te leven. Maar geen dokter kon zeggen hoelang het zou gaan duren.

Ik logeerde bij vrienden in de buurt. Ons kleintje mocht daar blijven wanneer ik naar het ouderlijk huis ging. Daar werd een ziekenhuisbed neergezet in de huiskamer en kwam de thuiszorg om mijn vader te wassen en te verzorgen. Maar veel van de rest van de verzorging deden we zelf. Als vijf broers en zussen met mijn moeder. We draaiden een rooster. Ook ’s nachts. Omdat ik van ver kwam en ons dochtertje bij (voor haar) vreemden logeerde, hoefde ik niet in de nachtdienst mee te draaien. Als ik na een late avondwake in mijn koude logeerbed kroop, naast het kleintje, kwam er steevast een warm handje in mijn richting gekropen…mommy, fluisterde ze dan slaperig…Dat maakte de hele moeilijke dag weer goed.

Een lang proces

Het duurde en duurde maar. Mijn moeder raakte uitgeput en wilde graag dat mijn vader naar het ziekenhuis zou gaan. De huisarts raadde het af. Het zou het stervensproces verstoren. In het ziekenhuis moesten ze hem een infuus geven, een sonde voor voeding en alle organen zouden protesteren na weken van nauwelijks gefunctioneerd te hebben. We aanvaardden het advies van onze arts. Hoewel het me een licht ongemakkelijk gevoel gaf. Leed mijn vader nu dorst? Hoe beoordeelde je dat eigenlijk. Pijn had hij niet. Wel was hij erg benauwd en hoestte veel. Eten deed hij niet en heel af en toe nam hij een slokje ergens van. Meestal sliep hij, maar soms kon je een gesprekje voeren. Het vreemde was dat hij steeds bleef vragen wat er met hem was. En dat hij bleef zeggen dat ‘als het maar weer lente wordt, knap ik weer op’.

Over het sterven zelf konden we niet praten. Hij ontkende de ernst van de situatie. pappa (2)Dat herinner ik me als heel vervreemdend. We konden geen afscheid nemen, niet echt terugkijken. Volgens de huisarts was het mogelijk een uitzaaiing naar de hersenen, die hem zo vreemd deed reageren. Hij bleef mijn vader voorhouden dat hij ernstig ziek was en op sterven lag. Heel af en toe, meestal ’s nachts was er even een besef van het einde. Een van mijn broers las een psalm met hem, wel uit eigen beweging, geloof ik.

Kan ik blijven?

Mijn ticket was een maand geldig. Opnieuw een ticket kopen was uitgesloten, zo duur als dat was. Ik begon me zorgen te maken of ik wel aanwezig zou kunnen zijn bij het sterven en alles wat daarop volgt. Zou ik wel kunnen rouwen samen met mijn familie? Of zou ik dat opnieuw moeten missen?  Een aantal jaren daarvoor was een van mijn zwagers plotseling overleden en ik had ervaren dat ik, geografisch zo ver verwijderd van iedereen, daar nooit echt over had kunnen rouwen. Voor rouw heb je anderen nodig, die de persoon net zo hebben lief gehad als jij en hem net zo missen zullen. Op je eentje rouwen is een raar, eenzaam proces.

Een paar dagen voor mijn ticket verliep overleed mijn vader. Ik was erbij en weet nog hoe schokkend het was. Hij stierf in mijn moeders armen, met mijn zus en mij aan het bed. Hij stierf tijdens een hoestbui. Niet rustig en vredig zoals later mijn moeder en schoonmoeder in hun diepe comaslaap. Dat had ik hem achteraf gegund. Palliatieve zorg was er in die jaren nog niet echt.

Veel mensen ervaren aanvankelijk opluchting als één van de emoties na het sterven van iemand met een lang en moeilijk ziekbed. Dat was bij ons allemaal zeker het geval. Mijn vader was een gelovige man die zijn hele leven vol overgave psalmen en gezangen had gezongen en een rotsvast vertrouwen had in zijn Heer en Heiland Jezus Christus. Hoewel gebrekkig en menselijk falend in gedrag en levensstijl (zoals iedereen), was hij een kind van God. Voor hem brak nu eindelijk de tijd van rust en vrede aan, na lange jaren van onrust en zakelijke conflicten die zijn gezondheid hadden aangetast. Ruimte voor opluchting alom dus.

Naar die stad wilde ik terug, Busan Zuid-Korea
Naar die stad wilde ik terug, Busan, Zuid-Korea

Ook de begrafenis heb ik nog mee kunnen maken. Na vier weken was ik verscheurd van binnen. Man en drie kinderen aan de andere kant van de wereld. Geen contact, behalve door brieven en héél af en toe een telefoontje. Onvoorstelbaar voor mensen van nu om te bedenken hóe ver je van elkaar gescheiden was, zonder internet en smartphone. Ik kon nu wel rouwen met mijn familie. Maar nu miste ik mijn man en soulmate, en mijn kinderen, die me konden troosten. Gelukkig was mijn terugreis aanstaande. De dag na de begrafenis liep ik alweer inkopen te doen voor Sinterklaas, om echte Hollandse cadeau’s aan de kinderen te kunnen geven. Ik kon niet wachten tot we samen weer in het vliegtuig konden stappen om de lange reis (23 uur, van deur tot deur, toen) terug te aanvaarden.

Het is allemaal vele jaren geleden, 29 jaar om precies te zijn. Maar het is een ervaring die diep in mijn ziel gegrift staat. Ik besef pas nu dat ik het die maand altijd koud had. En dat dat natuurlijk kwam omdat ik mijn gezin zo miste. Ik werd pas weer warm als ik dat kleine handje voelde ’s nachts….Toch ben ik dankbaar dat ik die maand heb kunnen doorbrengen met mijn vader en mijn familie. Ik heb me afhankelijk gevoeld van God en het heeft me sterker gemaakt in wie ik ben. Dat is een beetje een cliché, maar ik kan er geen andere woorden voor vinden. Juist het alleen doormaken van zo’n moeilijke periode heeft mijn vertrouwen doen groeien dat God er is, ook als ik er alleen voor sta. In dat kleine warme handje ’s nachts, heb ik Zijn Hand gevoeld.

De ‘vacantietijd’

paenkinderen1954
vader met vier van de kinderen, vóór mijn verschijnen…

Hielp mijn vader tijdens vakanties in het huishouden? Ik moest er vanmorgen opeens diep over nadenken, na het lezen van ‘Uit de hoofdredactie’ in het Nederlands Dagblad. Hoofdredacteur Sjirk Kuiper citeert een editie van 3 juli 1965, waarin de toenmalige hoofdredacteur, in verband met de ‘vacantietijd’, de oudere kinderen oproept hun moeder wat te helpen tijdens de weken in een ‘zomerhuisje of tent’.
‘Vacantietijd’…voor velen een tijd van ontspanning – ‘maar niet voor de huisvrouwen, in het bijzonder de moeders van opgroeiende kinderen’ – ‘tenzij de kinderen al zo groot zijn dat ze meehelpen om het ook voor moeder eens wat gemakkelijker te maken.’ Sjirk Kuiper wijst erop dat hier de vaders buiten beeld blijven, alsof die niet ook mee zouden kunnen helpen. ‘Ook vaders zijn verantwoordelijk voor de rust van moeder.’

Dat zette me aan het denken. Ik deel een paar van de gedachtes:

1. Ik voerde, volgens mij, geen barst uit; tot ik op mezelf ging wonen rond mijn 17e (ja, jong!)

2. Hoe zat dat nou met mijn vader? Die hielp wel, maar wat deed hij dan eigenlijk?

De eerste vakanties die ik me herinner zijn vakanties op de Veluwe, waar we in een, wat we nu een krot zouden noemen, drie weken verbleven. In Garderen. Ik vond het er heerlijk. Het rook er verrukkelijk naar bos, heide en zandpaden. Als watermens zijn mijn scherpste herinneringen die van het Uddelermeer. De aardachtig, donkere geur van het natuurmeer is in mijn geurgeheugen gegrifd. En dan: Zwemmen, altijd een feest!

Zo’n dagje Uddelermeer ging natuurlijk niet vanzelf. We fietsten, met handdoeken en badkleding achterop. We aten gesmeerde en belegde boterhammen, dronken ranja, , waarschijnlijk koekjes, snoepjes. En we waren met zeven á acht personen. Zus Loes had al vroeg verkering.

Ik heb in het verleden ook dat soort stranddagen voorbereid voor eigen gezin van zes personen. Het was een klus. De hele dag is er proviand nodig. Maar…

…Wij smeerden sandwiches, dat wel, maar vulden het meestal aan met een patatje. We kochten pakjes drinken (dit is vóór mijn ecologisch bewustzijn ontwaakte), we smeten alles in de stationwagen en reden naar de kust en na thuiskomst stonden de wasmachine en droger geduldig te wachten op hun lading.

De handdoeken die we aan het Uddelermeer gebruikten, moeten modderig geworden zijn na een dag zwemmen en drogen. Maar in het krotje stond bij thuiskomst geen wasmachine. Ook niet voor de stapels ondergoed, sokken, en kleding van zeven of acht mensen. Ik kan me wel de emmertjes herinneren die mijn moeder gebruikte, maar pas later realiseerde ik me, hóeveel was erdoorheen ging. We gebruikten ongetwijfeld minder vaak verschoningen dan nu, maar zowel vader als moeder waren erg schoon. We zullen echt niet een week met dezelfde modderige handdoeken gedaan hebben. Laat staan ondergoed en kleding. Dat moet toch keihard werken geweest zijn! Als kind heb ik dat zo nooit beleefd. Mijn moeder verstond de kunst om gezelligheid te creeeren en ze was geen klager. Ze had beter meer kunnen mopperen om zodoende meer hulp te genereren van al die mensen om haar heen, zowel van kinderen als echtgenoot. Mijn moeder was regelmatig overspannen, waaruit wel blijkt dat  het huishouden en gezin haar (te) zwaar vielen. Wij werden niet opgevoed om te helpen. Ze deed alles alleen. We waren dus als kinderen erg verwend.

Ik weet bijna zeker dat mijn vader hielp met de afwas. Ik zie hem de tafel afruimen, de vaat voorspoelen, zo grondig dat hij pas na een paar keer roepen terug naar de tafel kwam om te eindigen (met bijbellezen en gebed). Hij bracht mij soms naar bed en deed me ook in bad. Ik weet dat nog zo goed omdat het minder gezellig was dan wanneer moeder het deed.

Mijn vader deed alle karweitjes waar gereedschap bij nodig was, deed alle financieën, zorgde voor de auto en hij hield de tuin bij. Een vrij traditionele taakverdeling, denk ik, in die tijd. (Hoewel ik vrijwel naadloos in het patroon pas, behalve de tuin dan…) Koken heb ik mijn vader nooit zien doen.

Ik kom tot de conclusie na deze overpeinzingen dat mijn vader het zo slecht nog niet deed. Er was wel sprake van een taakverdeling, maar hij droeg zijn steentje bij. Ik weet van mijn moeder dat ze ondanks de ongemakken altijd zeer genoot van vakanties. Zo hebben mijn beide ouders me kostbare herinneringen bezorgd: zonnige zomers (nou ja, de regen ben ik vergeten, hoor), weg uit de stad, water, bergen, bossen en meren. Extra lekkere dingen en aan het einde: potverteren (het ‘overgebleven’ vakantiegeld opmaken in een cafetaria waar we patat en kroketten aten, heaven on earth!)

meer vakantieherinneringen, of hier over mijn vader

Kleine geschiedenis van en voor mijn vader 1

Woensdag 12 november was het 100 jaar geleden dat mijn vader geboren werd. 1914, het beginjaar van de Eerste Wereldoorlog die dit jaar herdacht wordt, was tevens mijn vaders geboortejaar. Als vijfde zoon en achtste kind kwam hij ter wereld in Schiedam. Na hem volgden nog twee zonen, van wie er één overleed aan de Spaanse griep in 1918. De jongste werd, typisch voor die tijd, naar het gestorven broertje vernoemd.

Mijn vader werd naar zijn Duitse stamvader vernoemd, Carl Heinrich Buschman, Karel Hendrik. In de eerste helft van de 19e eeuw, rond 1840-45, kwam Carl Heinrich met zijn oudere broer naar Nederland vanuit het straatarme Essern, in de buurt van Hanover. Als Baumann, oftewel boer(-enknecht). Zijn vader, mijn betovergrootvader, Friedrich Wilhelm Buschman was daar in 1833 gestorven en zijn vrouw Catharina bleef achter met zeven jonge kinderen tussen de 16 en 1 jaar.

Carl Heinrich kwam dus met zijn oudste broer naar Nederland. Hij vertrok om hier zijn geluk te beproeven, zoals velen in die tijd vanuit Duitsland naar het relatief rijke Nederland trokken. Waarom Schiedam de bestemming werd weet ik niet. Misschien dat er al familieleden woonden? Als je Geert Mak leest over Schiedam in de 19e en begin 20e eeuw is het de laatste stad waar ik heen zou trekken. Brandersstad (vanwege het stoken van de jenever), Zwart Nazareth vanwege de zwart geblakerde muren, jenever die door de grachten stroomde in plaats van water, baby’s die jenever via de placenta binnenkregen, bij de geboorte  met ontwenningsverschijnselen kampten en vervolgens zoet gehouden werden door een speen in gesuikerde jenever gedompeld.  Alcoholisme en armoede alom. Carl Heinrich is er gaan werken in de jeneverindustrie als brandersknecht. Een ellendig bestaan dat ’s ochtends om 3 uur begon tot je om 7 uur ’s avonds weer naar huis kon, al of niet beschonken omdat het loon gedeeltelijk in jenever werd uitbetaald.

Later lees je bij geboorteaangiftes van zijn kinderen (hij trouwt met een Nederlandse dienstbode uit Dordrecht) dat Carl Heinrich zich bouwman en nog later veehandelaar gaat noemen. Hij handelt in vee, en wel met Amerika. Koeien opkopen en verschepen naar de VS. Hij moet zakelijk instinct hebben gehad om aan die koeien te komen!

geboortebewijsCHBduitsland
geboortebewijs Carl Heinrich Buschman, bijgevoegd bij huwelijksaangifte

Het meest opmerkelijke is dat hij op zijn oude dag nog emigreert naar de VS. Zijn oudste zoon Friedrich Wilhelm, mijn overgrootvader,  is dan al getrouwd en heeft kinderen. In 1878 vertrekt de reislustige Carl Heinrich per boot naar St.Louis, VS. Zijn jongste twee (of drie) kinderen en zijn vrouw Helena Poots volgen hem in april ’79. Ze zijn dan beiden in de zestig. Zijn zoons en twee neven van zijn vrouw, gebroeders Poots vertrekken echter naar Stockton, Kansas.

Ook mijn overgrootvader Friedrich Wilhelm handelt aanvankelijk in koeien met de VS. Misschien hield de emigratie van zijn vader wel verband met die handel. Een vertrouwd contact aan de andere kant van de oceaan? Maar de handel loopt voor FW uit op een faillissement. De ruwe zeereis is niet goed voor de dieren, ze komen regelmatig met gebroken poten aan in de VS. Ook overgrootvader FW Buschman moet de stokerij in als brandersknecht. Hoewel het op de geboorteaangiftes blijft wisselen tussen de verschillende beroepen van bouwman en brandersknecht. En is er in 1895 pas sprake van andere bewoners van het ‘keuter’boerderijtje aan de Schie, waar mijn grootmoeder nog geboren is.

Boerderijtje aan de Schie waar mijn grootmoeder Sonneveld-Buschmann geboren werd
Boerderijtje aan de Schie waar mijn grootmoeder Sonneveld-Buschmann geboren werd

Het ondernemersbloed heeft mijn vader zeker geërfd van zijn Duitse voorouders. Ook mijn oma (meisjesnaam Buschman) had een winkeltje aan huis. Voortgezet tot de jaren zestig door mijn ongetrouwde tante Nel. Als kind vond ik het magisch om zo’n winkel binnen te mogen stappen en dan áchter de toonbank te mogen! Een piepklein winkeltje in de Gorzen, de toenmalige arbeiderswijk in Schiedam. Zeer verbeterd sinds de grootschalige renovaties in 1902, toen alle bouwvallige krotten werden neergehaald en er in de plaats kleine, maar leefbare en hygiënische woningen kwamen voor de arbeiders. Met leidingwater en een eigen toilet. Mijn grootouders hebben hun hele leven in dat huisje gewoond. Een woonkamertje met een bedstee, een keuken, een plaats met plée en een zolder waar de kinderen sliepen. Zes stuks, Mijn broer heeft er ooit geslapen toen er alleen nog een vrijgezelle oom sliep in tweepersoonsbed 1. Eerder sliepen drie jongens in het ene en drie jongens in het andere bed. De meiden, ook drie, sliepen ergens in een afgeschutte ruimte beneden.

Winkel Groenelaan 75 Schiedam, jaren zestig
Winkel Groenelaan 75 Schiedam, jaren zestig

Mijn vader was vier toen de oorlog beëindigd werd. Hij zal er niet veel van mee gekregen hebben. Ook zijn vader werkte aanvankelijk voor een van de ruim driehonderd jeneverstokerijen. Voor dag en dauw de deur uit, de hele dag in de hitte van de vuren waarmee de alcohol gestookt werd. Weinig salaris, veel jenever, makkelijk verkrijgbaar. In hoeverre mijn opa alcoholist was, zoals de literatuur claimt dat iedereen die er werkte was, weet ik niet. Wel ben ik blij dat de jeneverindustrie in begon te  storten. In 1881 waren er nog 392 branderijen, maar gaandeweg worden het er minder en moet men overgaan op een andere tak van industrie. Het werd de scheepsbouw. Mijn opa komt te werken voor Gusto, een veel betere werkomgeving kan ik me voorstellen. Uiteindelijk is hij daar magazijnmeester geworden.

Mijn vader leek op mijn oma, volgens mijn moeder. Ik heb haar nooit gekend, maar volgens mijn moeder was ze goedlachs, hield ze van lekker eten en koken en was ze gastvrij. Dat klopt wel met mijn vader’s karakter. Hij hield van een lolletje, van lekker eten en een glaasje (koken daar deed hij niet aan)en was zeer sociaal. (Zie ook mijn eerdere blog over hem, Vaderdag)

Kerkje in Lavelsloh, waar alle Buschmannen gedoopt zijn
Kerkje in Lavelsloh, waar alle Buschmannen gedoopt zijn

Omdat hij voor zijn werk veel reisde heb ik hem als kind weinig meegemaakt. Natuurlijk was hij als ieder betrokken, mannelijk kerklid in die tijd ook altijd druk met kerkelijk werk. Hij had een zwakke rug en ik herinner me vooral dat hij veel lag te rusten en in mijn ogen acrobatische toeren uithaalde met z’n benen in de lucht. Dat had allemaal met die rug te maken.

Mijn vader, 20 jaar, 1934
Mijn vader, 20 jaar, 1934

Hij was heel gelovig (ik zie hem nog biddend op zijn knieën voor het bed) en kon op een soort gedragen manier over dat geloof spreken. Over de heerlijkheid en grootheid van God. Het zei me niet zoveel als kind omdat het woorden waren die ik niet in mijn dagelijkse vocabulaire had. Het was echter menens voor hem. Maar hij was ook zakenman en kon niet goed overweg met mensen die al te rechtlijnig dachten. Hij genoot van het contact met klanten en het binnenhalen van orders voor zijn bedrijf. Hij werkte (ja,ja, als je uit Schiedam komt..) voor een distilleerderij. Een distilleerderij kocht onbewerkte jenever in en gaf dat smaak met eigen recepten. Oorspronkelijk werkte hij voor Rijnbende, tot dat bedrijfje werd opgeslokt door de grotere spelers. Tegen die tijd was mijn vader ‘overtollig’ geworden, iets wat hem tot in het diepst van ziel gekrenkt heeft. Zijn beste jaren had hij in het bedrijf gestoken!

De laatste twintig jaar van zijn leven waren moeizaam. Eerst 24/7 bezig met zijn recht krijgen via een advocaat. Hij was op hele slechte voorwaarden ontslagen en kon dat niet accepteren. Ik vermoed dat hij ook depressief raakte. Een fenomeen dat we in de jaren zestig en zeventig nog niet herkenden, helaas. Het tastte zijn lichaam aan op den duur. Ernstige maagklachten, longemfyseem door het vele roken. kortom vanaf mijn prille puberteit kende ik alleen een sombere, zieke vader. In de jaren tachtig waren er enkele betere jaren. Hij is, met mijn moeder, tweemaal op bezoek geweest in de periode dat ik met mijn gezin in Azië woonde en daaraan heb ik goeie herinneringen overgehouden. Hij overleed toch nog vrij plotseling aan longkanker in 1986. Net 72 geworden.

Nu ik onderzoek ben gaan doen naar mijn familiewortels is het me pas duidelijk geworden hoe het leven van mijn vader en moeder en mijn voorouders verweven is met de lange geschiedenis van de stad Schiedam (1275). Behalve de Duitse wortels komen al mijn voorouders uit die stad. Eeuwen terug kan ik nog hun namen vinden. Ik krijg daar altijd kippenvel van. Onderdeel van zo’n lange keten van mensen die allemaal hun plekje in die stad innamen en hun levens leidden. Het heeft mijn interesse enorm verdiept in de stad die ik eerst alleen als mijn, enigszins naargeestige, geboortestad zag.

Het ‘schone’ virus en nostalgie

Ik lijd aan een milde vorm van smetvrees. Voordat iedereen schrikt zal ik het wat positiever formuleren: ik heb een grote behoefte aan een schone omgeving. Ik had een schone moeder. Niet dat ze 24/7 aan het poetsen was, maar ze was wel schoon. Ze had een routine die ze tot op hoge leeftijd volgde: ’s ochtends ‘werken’, vervolgens de middagboterham, dan een korte dut. Daarna boodschappen doen en dán (pas nadat de kinderen de deur uit waren)  een uurtje ontspanning. In haar geval, lezen of oer-moeilijke cryptogrammen oplossen. Toen we allemaal nog thuis woonden kwam de ontspanning pas na negen uur. Na het sokken stoppen en elastiek rijgen in de ontelbare onderbroeken.

In mijn kinderjaren kwam op vrijdag altijd de onovertroffen werkster, juffrouw Boenders. (Ja, zo heette ze echt). Ze was overigens getrouwd met meneer Boenders, dus het ‘juffrouw’ was nog een laatste verwijzing naar de Nederlandse standenmaatschappij, waarin ‘lagere’ klassen zich geen mevrouw lieten noemen, denk ik. Juffrouw Boenders was een klein, gerimpeld, hardwerkend vrouwtje. Ze had zelf geen kinderen en ze was gek op mij. Ik was nog thuis (3 jaar) toen ze bij mijn moeder kwam werken en ik heb veel herinneringen aan haar en de uren die ze werkend doorbracht.

De geur van meubelwas en koperpoets (mijn moeder hield van koper), de koude tocht omdat alles open moest, de fascinerende bewegingen van het uitslaan van een stofdoek of een zeem (iedere week de ramen zemen!). Het holle geluid van de mattenklopper op tapijt dat werd uitgeklopt. En ik raakte  besmet door het voldane gevoel dat moeder en juffrouw Boenders uitwasemden als alles weer op z’n plek stond. Schoon, glimmend en stofvrij.

Mijn moeder hield zelfs, tot op enkele jaren voor haar sterven, de gewoonte vol om ’s ochtends ‘werkkleding’ te dragen. Daarin kon ze niet naar buiten eigenlijk, vond ze. En er bezoek in ontvangen kon helemaal niet. Als ik haar wel eens verraste was dat meestal het eerste wat ze uitriep: Maar ik loop nog in mijn werkkleding! Ik zag slechts een keurig geklede oude dame, maar voor haar gevoel liep ze er ‘onverzorgd’ bij.

Een schone, nette, gedisciplineerde moeder dus. Voor wie gezelligheid overigens heel belangrijk was. Poetsen deed ze als we weg waren op school. Als we thuis waren was het ´klaar´. Zogenaamd, want met vijf kinderen was er constant werk aan de winkel.

Naast deze schone moeder was ik ook nog eens belast met een hele schone vader, die ook nog eens uiterst opgeruimd was. Overal keurige stapeltjes, gesorteerd en wel. Uiterst schoon op zichzelf. Ik zie hem nog altijd na z’n middag- of ´na-het-eten´-dut, uitgebreid zich wassend bij de wasbak. Of de vaat spoelend, zo grondig dat afwassen in mijn ogen bijna overbodig leek. En in de tuin hadden vallende herfstblaadjes geen schijn van kans. Desnoods met stoffer en blik werden ze onverbiddelijk verwijderd van het gras. Mijn vader hield van opgeruimd en netjes. Ik ben dus van beide kanten besmet.

Nu is het probleem dat ik wel graag wíl dat mijn omgeving schoon is, maar dat ik geen zin heb in de inspanningen die het vergt om zover te komen. Ik ben namelijk ook enigszins lui in aanleg. Mijn moeder vroeg zich altijd af van wie ik dat toch had. Het rommelige en vooral het knoeien en wild rond ´spatten en sproeien´ met koken. ‘Bourgondisch’ vond ze dat. En het leek wel een beetje op mijn oma Sonneveld, die ook graag kookte en wat minder netjes was. (Alle mindere kwaliteiten kwamen van de Sonneveld kant van de familie, als ik mijn moeder moest geloven, haha)

Hoe dan ook, er bestaat dus een waar spanningsveld in mijn leven tussen schoon willen zijn, maar geen zin hebben in poetsen.

Al mijn hele leven zoek ik naar slimme, weinig inspanning vereisende oplossingen. (jammer dat de kinderen de deur uit zijn) maar als puntje bij paaltje komt is er geen ontkomen aan: emmers, soppen en zweten.

Ik heb het dan vooral over WC’s en badkamers (haren in het putje!), gevolgd door keukens en vloeren. Ik hoop altijd dat één keer goed zuigen en soppen afdoende is, maar de ellende is dat het nooit ophoudt. Voordat je het weet is er al weer (ruim) een week voorbij en heb ik niks gedaan in mijn huis. Ik zie de bacteriën zweven, verbeeld me dat ik ziek word, alles plakt en de stofpluizen en poezenharen vliegen me om de oren. Er móet weer iets gebeuren, dat is duidelijk, maar heeft het werkelijk zin? Haalt mijn sopdoek de bacteriën echt weg of is het maar een illusie?

Zuchtend haal ik de emmers maar weer tevoorschijn. In mijn werkkleding. En in tegenstelling tot ooit mijn moeder, kan ik daar echt niemand in ontvangen.

%d bloggers liken dit: