Meneer Lal en IJM


Ik eindigde mijn laatste blog in de trein, enigszins hijgend, van Delhi naar Jaipur. Mijn uitzicht was op de sloppen langs het spoor. Kilometers lang rijden we langzaam langs duizenden, dicht aaneengesloten krotten waar mannen, vrouwen en kinderen hun leven slijten. Rustig zittend op of bij het roestige spoor, kinderen spelend om hen heen. Temidden van de chaotische bebouwing lijkt er toch een soort orde te zijn. Vrouwen staan hun natte, lange haren te kammen. Blijkbaar zien zij toch kans te baden. De was hangt op hekken, of aan schots en scheef hangende waslijnen. Vrouwen bespreken de laatste nieuwtjes, er wordt gelachen, kinderen rennen om de vrouwen heen. Het lijkt bijna gezellig. Maar het vuilnis ligt opgestapeld en de treinen komen gevaarlijk dichtbij. Er zit een dikke laag glas tussen mij en hen, maar ik heb in Dehra Dun genoeg geroken om een idee te hebben van hoe het daar zal ruikt. Zonder waterleiding en WC’s, met de koeien, apen, honden en varkens die overal hun behoeftes doen, zal de stank in de zomer ondraaglijk zijn. Hier leven mannen en vrouwen beneden het bestaansniveau en hebben zonder veel scholing geen kans op de arbeidsmarkt. De cirkel van armoede zet zich voort onder de jeugd, want slechts weinigen gaan naar school.

Dit zijn precies de mensen die kwetsbaar zijn voor mensenhandelaren die altijd op zoek zijn naar goedkope ‘arbeidskrachten’. De meisjes komen vaak terecht in de prostitutie. Of hele gezinnen worden met beloftes van een voorschot op betaling min of meer ontvoerd en te werk gesteld, zonder ooit in staat te zijn dat ‘voorschot’ terug te betalen.

Ik wilde onder andere naar Delhi om een bezoek te brengen aan het kantoor van International Justice Mission. Ik volg hun werk al jaren en het leek me boeiend om in een land waar het echte werk gebeurt de werkers-in-het-veld te ontmoeten. IJM houdt zich bezig met het opsporen van slavernij en het bevrijden van de werkers in die omstandigheden. De NGO staat er vooral om bekend dat ze enorm investeren in relaties met de overheid. Contacten ontwikkelen, hogere ambtenaren bewust maken van de problematiek en de politie helpen trainen om slavernij te herkennen. Wettelijk is slavernij verboden in India maar de politie herkent het vaak niet als zodanig. De zeer lage status van arme mensen, het kastenstelsel en de slechte positie van de vrouw maken dat men het probleem niet direct ziet. Om structurele veranderingen tot stand te brengen en niet alleen incidenteel resultaten te boeken is een van de prioriteiten van IJM om in dorpen, steden en staten de overheid in te schakelen en een mentaliteitsverandering tot stand te brengen. Ze staan vanwege dat beleid goed bekend hier.

Foto van meneer Lal en zijn vrouw op de brochure van IJM

Neem meneer Lal en zijn vrouw Sukhli. Een arme boer die vanwege het uitblijven van de regen besluit voor een periode naar een andere staat te vertrekken om geld te verdienen. Iets zuidelijker waar men nog wel dezelfde taal spreekt. Veel arme boeren doen dit. Een tijd elders werken en dan weer terug in de hoop dat het volgende jaar beter zal zijn. Hij spreekt af met een bemiddelaar dat hij met vrouw en zoons en anderen uit hun dorp voor zoveel geld zoveel maanden zal werken. Ze vertrekken in een gesloten vrachtwagen en als ze na vele lange uren rijden worden gelost blijken ze veel verder te zijn dan afgesproken. Ze weten dat omdat ze niemand verstaan. Ook worden mannen en vrouwen gescheiden van elkaar. Hun dagen bestaan uit werken van vier uur in de ochtend tot negen uur ‘s avonds, zonder pauze. Ze krijgen nauwelijks te eten. En ‘s nachts zitten ze opgesloten in een stal. Een van de zoons weet via een voorbijganger die Hindi spreekt een mobiel te bemachtigen en hij belt met familie die vervolgens de politie inschakelt. Na een bevel tot opsporing en in samenwerking met IJM en JanSahas worden de arbeiders gevonden en bevrijd door de politie. IJM zorgt ervoor dat de mensenhandelaren vervolgd worden, hoewel dat een heel moeizaam proces is.

Voor de bevrijde slaven volgt een rehabilitatietraject van twee jaar waarbij ook de overheid betrokken is. Juist die samenwerking maakt het zo bijzonder. Dat er steeds meer bewustzijn is merkten we in de trein toen ik dit bord las.

Het bezoek aan IJM was zeer boeiend. We kregen een prachtige presentatie en konden ook horen uit welke bron de ontferming en het doorzettingsvermogen komt om met en voor de allerarmsten te werken.

The Great Stink

The Great Stink

Het is de naam voor een periode in 19e eeuws Londen.  De stank die de Thames verspreidde was zo intens en ondragelijk dat het gemeentebestuur eindelijk besloot dat het genoeg was. Parlementariers konden niet meer werken in het parlementsgebouw aan de Thames, ondanks natte lakens met chloor voor het raam en karrevrachten met kalk en kalkchloor die gedumpt werden in het water.  Het water in de rivier was verandert in een onafzienbare, stilstaande prut, derrie, zeg maar vloeibare kak…

In Duitsland had ene von Pettenkofer halverwege de eeuw een berekening gemaakt dat een mens per dag drie pond ontlasting produceert. In de stad Munchen woonden rond 100.000 inwonders. Dit keer drie pond en tel uit je winst…Per dag! Waar bleef al die smurrie? Volgens de schrijver werden er per dag 10 karrenvrachten afgevoerd en de rest…ja, waar bleef de rest? En de mest van dieren en ‘de menigte van vuiligheden en rottende delen van allerlei aard?’ Nou, in London lag het in de Thames blijkbaar.

Ik las dit verfrissende stukje proza in een boek van Auke van der Woud, Koninkrijk van sloppen, Achterbuurten en Vuil in de 19e eeuw.(o.a. bldz. 269) Een fascinerend boek waar af en toe je maag van omdraait. Veel van de geschiedschrijving over de 19e eeuw is gedaan vanuit het perspectief van de gegoeden. Volgens de auteur slechts 3 to 5 % van de bevolking toen. Dan was er een helft die tot de zogenaamde middenklasse behoorde (ook weer onderverdeeld in hoog, midden en laag) en de andere helft behoorde vervolgens tot de lage klasse. Eveneens onderverdeeld. Een kwart daarvan behoorde  tot de  aller- allerarmsten.

We hebben het over de eerste helft van de 19e eeuw. Nederland telt zo’n vijf miljoen inwoners.  Twee miljoen mensen konden het ‘redelijk’ redden, maar zonder vetpot. Nog eens twee miljoen konden het net, net niet of helemaal niet redden, het werkvolk, het plebs. En een elite groepje van rijken. Die daar niet wakker van lag. Nederland was nog sterk een standenmaatschappij. Gelukkig kwamen er meer en meer protesten tegen de schrijnende armoede van velen. Als er al een idyllisch beeld bestaat door kunst of literatuur dan gaat het over de levens van wellicht 150 tot 200 duizend mensen. Zij bouwden de mooie huizen, droegen de elegante mode, schreven de gedichten en hadden voldoende tijd en geld om over andere dingen na te denken dan overleven.

865da19156f139542f831b35ec1de958.jpg (1386×842)

Ik ben gaan lezen over de 19e eeuw in verband met het bestuderen van mijn familiegeschiedenis. Die gaat (aan beide kanten) veel verder terug dan de 19e eeuw, maar ik moet ergens beginnen. En omdat mijn familie (aan beide zijden) zeker niet in de 19e eeuw tot de happy few behoorde, intrigeert het me mateloos om te weten hoe het leven van deze mensen er dan uitzag van dag tot dag.

Van het boek van Van der Woud wordt een mens niet vrolijk. Wat een armoede. Wat een vunzigheid. Wat een tragiek in het sterven van zoveel mensen (kinderen en volwassenen) als gevolg van de slechte gezondheidszorg en een totaal gebrek aan arbeids- of voedselveiligheid. De Keuringsdienst van Waarde zou overuren gedraaid hebben. Van overheidswege was er weinig tot niets geregeld, uit angst en aversie voor regelgeving. Blijkbaar stond de samenleving in de 18e eeuw bol van de wetjes en regels en was men daarom uit reactie wars van elke vorm van centraal bestuur geworden. Daarbij hing men de gedachte aan dat armoede een soort natuurwet was. Alleen de kerken konden voor enige verlichting zorgen.

 

Ik lees in de huwelijksacte van mijn betovergrootvader Jan van Katwijk dat hij wegens ‘ ‘behoeftige omstandigheden’  is vrijgesteld van het betalen van leges voor de ondertrouw. Bij zijn huwelijk met Gerritje van der Bruggen in 1830, op twintigjarige leeftijd, wordt het eerste kind ge-echt. Hun Maria was al geboren voor er blijkbaar gelegenheid kwam om te trouwen. Zijn vader Pieter stierf toen Jan zes was. Dat moet indertijd een ramp geweest zijn. Als touwslagersknecht verdiende je een klein loon. En van pensioenen had men niet gehoord nog. Zeer waarschijnlijk leefde zijn moeder van de bedeling,  wat verklaart waarom hij in zulke armelijke omstandigheden verkeerde. Hij woonde aan De Baan, een van de sloppen en stegen van Schiedam. In het boek van van der Woud lees ik over de leefomstandigheden in die woningen. Vaak niet meer dan 1 kamer, met in de hoek een ‘stilletje’, een ton voor de behoeftes. 1 kamer voor het hele gezin,  dat in zijn geval zich uitbreidde tot twaalf kinderen die voor zover in kan nagaan allemaal in leven bleven.

verklaringvarmoedejvk

Dat was voor die tijd ongebruikelijk, want de kindersterfte lag op 30%. Een sterk geslacht dus. Deze Jan van Katwijk, die in 1828 te arm is om de leges voor zijn trouwakte te betalen en in behoeftige omstandigheden verkeert, krijgt uiteindelijk een kleinzoon Jan (1856-1956) die zal leven tot hij bijna 100 is! En uiteindelijk een aantal winkels in het centrum van Schiedam heeft aan het Broersveld. Glas(zetters)- en verfwinkels. Als kind zag ik ze nog rijden: wagens met de naam Van Katwijk Schildersbedrijf. Maar de zaken zijn lang geleden verkocht. Mijn overgrootvader is in betrekkelijk miserabele omstandigheden overleden in 1956. Zijn vader was de ververij ingegaan en dat was een gunstige keuze  voor de van Katwijk-familie. Ik begrijp uit het boek van Van der Woud dat ‘upward mobility’ uitzonderlijk was voor de Tweede Wereldoorlog. Eens een dubbeltje….

Wel is het zo dat een voorvader in de 18e eeuw lid was van het Lucasgilde in Schiedam. Het gilde dat  zich daar specifiek bezig hield met alles wat met glas en verf te maken had. Ergens ligt er dus een vroege link tussen die voorvader van Katwijk en Jacob die weer die business inging. Een spoor om verder te onderzoeken. Glas is in de 19e eeuw van groot belang in de stad Schiedam vanwege de jeneverindudtrie. Glazen flessen en zo! 

Onder andere n.a.v Koninkrijk van Sloppen, Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw.
Auteur: Auke van der Woud
Uitgeverij: Bert Bakker
ISBN: 978 90 351 3597 0

 

In weelde baden

‘Tachtig procent van de voorraden op de wereld wordt opgebruikt door twintig procent van de wereldbewoners. Of ik er nu voor mijn gevoel krap bij zit of niet. Ik behoor tot de rijkste groep mensen ter wereld’.

Auw..!Ik schoot rechtop in mijn stoel. Ik zat in de kerk en de opmerking kwam van de predikant in zijn preek. Het relativeerde onmiddellijk mijn kleine sores van onverwachte rekeningen, huurverhogingen en oplopende prijzen voor gas en licht. Genoeg, dreunde het door me heen. Ik heb méér dan genoeg. Drie maaltijden per dag (overvloedige), tussendoortjes, koffie, thee, een wijntje op zijn tijd en taart op mijn verjaardag. Ik hoor bij de “happy few”…!

Het kan me aanvliegen, al die miljoenen mensen met honger (870 miljoen mensen in Gods wereld gaan met honger naar bed) en gebrek. Volgens de website Time to Turn http://www.timetoturn.nl/downloads/armoede/ kunnen we zelf  zoveel meer doen voor een eerlijker wereld. Er gaat een roep uit van de armen op deze wereld, zegt Jacobus in hoofdstuk 5 van zijn brief in het NT, ‘U hebt op aarde in weelde gebaad ….en uzelf vetgemest’ . Hij spreekt de rijken aan en als vanzelf denk je, dat gaat niet over mij…Maar tijdens de preek schrok ik. Het gaat wel over mij. Ik hoor bij de twintig procent die het brood als het ware steelt uit de monden van miljoenen armen.

Hoe kan het anders? In Sophie (uitgave van de Stichting voor Christelijke Filosofie ) las ik over een theorie voor een nieuwe economie, ontwikkeld door medewerkers van een denktank op Europees niveau van christendemocraten. Niet het kapitalisme (winst, winst en groei),  maar een ‘relationele economie’. ‘God wil goede relaties, tussen Hemzelf en de mensheid en tussen mensen onderling’. Ook in de economie zijn relaties en vertrouwen belangrijk. En in relaties gaat het om verantwoordelijkheid voor de ander en niet alleen om eigen belang. Recht doen aan mensen, ook in economisch verband, is waar het om draait in een door Gods gerechtigheid geïnspireerde maatschappij.

Ik ben geen econoom en kan zo’n theorie niet geheel beoordelen, maar mijn hart wordt er wel warm van. Ik hoor de adem van de Geest er in. De ander zoeken. Ons niet verrijken ten koste van de zwakke ander. Niet een ‘alsmaar méér’ economie, maar een economie van het ‘genoeg’.

Idealistisch? Nee, ik durf te geloven in de zegen van God wanneer personen en naties zich bekeren en gaan leven volgens Gods principes. Stel je voor, iedere 50 jaar kreeg een Israëliet zijn land terug, hoe arm en aan lager wal hij ook was geraakt. Een nieuwe kans. Het land was immers niet van hem of iemand anders? Het behoorde gewoon aan God (Leviticus 25). Rente vragen op een lening aan iemand die tot armoede was vervallen was ongeoorloofd. Griekenland en Spanje zouden er wel wat aan hebben! Om over landen in Afrika maar te zwijgen.

Die grootmoedigheid van God wil ik weerspiegelen in mijn eigen leven. En het vertrouwen dat Hij vroeg aan de Israëliet in het OT wil ik ontwikkelen in een leven zonder duizend en één vastigheden. Eenmaal in de zeven jaar moesten zij het land braak laten liggen. Als een oefening in vertrouwen. ‘Als je je afvraagt waar je van moet leven in het zevende jaar, als je niet mag zaaien en oogsten, bedenk dan dat ik jullie het zesde jaar zal zegenen met een oogst die voor drie jaar toereikend is’ (Lev. 25:20-22).

Vertrouwen als geloofsdaad, als het lijkt dat je er alleen op achteruit zal gaan wanneer je anderen te hulp schiet. Eens kijken of hier iets van terug te vinden is in het nieuwe regeerakkoord.

Aangrijpende cijfers op deze pagina:
FAO-infographic-SOFI-2012-

Back to the US of A – Rapid City en de Indianen

Vandaag was een Native American dag. Het weer is beneden alle peil hier in Rapid City SD. Ik heb sinds woensdag nog geen hogere temepratuur afgelezen van de gigantische electronische thermometer voor het hotel dan 47 gr. F, dat is zoiets als 10 gr. C! Daarbij regent het. Hele natte regen.

Vanmorgen was het enige tijd droog en togen wij naar downtown Rapid City om wat vertier te zoeken. Naast het Journey museum, een museum over de geschiedenis van de Black Hills is er ook het Dhal Arts Center. Een combi van galerie, museum en educatie. Uiteraard volledig in handen van vrijwilligers. Mooie kunst gezien van South Dakota kunstenaars professioneel en amateurs van een middelbare school. Derde plaatje van links is van een scholier.

Er bleek daar tevens een Indiaanse kunstmarkt gaande. Met dansoptredens en muziek.. Rapid City kent een grote populatie Indianen, die hier politiek correct, Native Americans worden genoemd. Je herkent ze direct aan hun uiterlijk, donker, Aziatisch met veelal lang haar in een staart of vlecht en helaas aan het feit dat de meerderheid aan obesitas leidt. Ze behoren veelal bij de armste laag van de bevolking. De oudere generaties leven op de reservaten, grote stukken land hen ooit toegewezen, in armoedige huisjes/krotten. De jongere generaties woont ook wel in de stad zelf. Er zijn hier Indiaanse scholen, die echter vaak van bedenkelijk niveau zijn. De situatie van de Amerikaanse Indianen is triest. Ze leven van een uitkering, als een goedmaker voor de slechte behandeling in het verleden. Het heeft tot armoede geleid omdat men geen enkele stimulans had en heeft om te werken. Op de site van de Lakota Stichting vond ik een link naar een journaal item van de NOS over het Pine Ridge reservaat dat bij Rapid City ligt.

Ook Kelly Looking Horse, een Lakota indiaan met wie we in gesprek raakten op de markt deelde de pessimistische visie op zijn volk. Een oudere man die zich inzet voor het behoud van de Lakota taal en cultuur. Hij gaf aan dat de uitkering een van de redenen is dat er onder Indianen zo weinig initiatief is. We zijn een ‘waiting nation’, zei hij. We wachten op ons geld en we wachten op onze voedselbonnen. En dat is het dan.

Het is een vicieuze cirkel. Met tragische gevolgen. Alcoholisme, drugsgebruik, werkeloosheid, armoede en een steeds toenemend gebrek aan gezondheid.

Kelly Looking Horse gaf ons echter een ander gevoel. Hij is een trotse man. Bezig met de schoonheid van zijn eeuwenoude cultuur. Hij vertelde ons contact te hebben met (of all places!) een organisatie in Nederland, de Lakota Stichting. De stichting organiseert reizen naar de prairies van Noord Amerika en Indianen dienen als gidsen en reisleiders. Frappant toch wel. De stichting heeft een heel informatieve site.

De cultuur van Indianen fascineert me. De oude foto’s van Indianen in hun traditionele kleding, trots en fier, staan in zo’n schrijnende tegenstelling tot wat er van dit volk geworden is. Waar ligt dat aan? Waarom is het ene volk initiatiefrijk en actief in staat zich aan nieuwe omstandigheden aan te passen? En blijft het andere volk bij de pakken neerzitten en verzandt in armoede en ellende? Het is mij een raadsel.

Prachtig was het te zien hoe trots opa Kelly was op zijn drie kleinkinderen die traditionele dansen opvoerden onder begeleiding van hun grootvader!

het derde kleinkind was 18 maanden en verdween af en toe uit beeld, maar deed zeker ook haar best mee te draaien in de dans. Links een jongen, rechts een meisje.

Een andere week

Parelpad 's ochtendsvroeg

En dan loopt een week totaal anders dan je in je agenda had gepland. Sta ik maandagmiddag opeens te poetsen in het nieuwe huisje van dochter Suzy in Den Haag, na, omdat we er toch waren, een vriendin te hebben opgezocht. We eten bij Havana omdat alles verder dicht is waar we liever wilden eten. (Ben niet zo gek op Cubaans/Mexicaans eten).

En dan zijn we ’s avonds op rouwbezoek bij Michael en Manon die net hun kindje zijn kwijtgeraakt na ernstige complicaties bij de bevalling. We mogen het jongetje zien, een prachtig kindje, 9 pond en 58 cm groot. Volgroeid en ongeschonden. Alleen in het koppie was het ernstig mis.

De ouders zijn verslagen en tegelijk moedig en nuchter. Hun oudere zoontje van bijna drie loopt rond en voor hem moeten en willen ze er zijn. Niet het verdriet verzwijgen, maar ook niet laten overheersen. Het jochie begrijpt er natuurlijk niets van. Er zou een broertje komen met wie hij kon gaan voetballen, maar nu? De ouders hebben hem verteld dat het broertje te veel pijn had en dat de Here Jezus dat niet wilde. Nu mag hij voetballen met Jezus. Zo hoop je de driejarige toch te troosten. En jezelf.

Vanmorgen wilde ik de zon en de kou voelen in mijn gezicht. Ik heb gewandeld en de krakend frisse vrieskou was weldadig. Toen heb ik mezelf getrakteerd op een paar uur bibliotheek in Utrecht. Wat boeken gepakt en met een kop koffie erbij geboeid zitten lezen over de 19e eeuw. De tijd van mijn (over)grootouders in Schiedam en Rotterdam. Een tijd van armoede voor hen en hard werken. Van grote gezinnen en ziekte en sterven van kind op kind. Door slecht water. Door bij gebrek aan borstvoeding ander eten te geven waar de baby’s niet tegen konden. Door griep, door koorts. Wat een misere.

Hoe anders kijk je tegen de wereld aan wanneer honger, ziekte en dood zo dichtbij zijn. Zonder aspirine, sinaspril en antibiotica.

Op de terugweg heb ik weer genoten van het heldere weer, maar de wind was toegenomen en in de schaduw was het ijzig koud. In de tram oefende ik nog wat met het gedicht wat ik als opdracht heb voor mijn schrijfcursus. Het moet gaan over mijn supermarkt. Ik krijg maar moeilijk inspiratie als ik aan de Jumbo denk.

Vrijdag wordt Tristan begraven. Daarom spaar ik mijn energie nog maar wat.

Eten doe je zwijgend? – Korea 1980-1988

Koreanen houden van eten. Zo veel dat er tijdens het eten niet gesproken wordt. Nou ja, beperkt. Eigenlijk is eten zoiets speciaals dat we wel eens voor het eten uitgenodigd werden en in een apart kamertje werden geserveerd, terwijl de gastheer en -vrouw elders waren. Het voorzien worden van lekker eten was het teken van gastvrijheid, niet dat je daar eindeloos bij kletst met je gasten. Laat ze maar rustig genieten…

Maar ja daar zit je dan. We voelden ons toch niet erg welkom, hoe vaak we ook tegen elkaar zeiden dat het een cultureel verschil was. We hadden een donkerbruin vermoeden dat onze gastheer geen zin had in een moeizaam Koreaans/Engels gesprek….Dit was gelukkig de enige keer dat we alleen in kamertje werden gezet.

Maar het niet praten tijdens het eten is in zijn algemeenheid waar. Eerst eten, dit met veel geluid en gesmak en daarna eventueel praten.  In een restaurant krijg je voor dat praten echter nauwelijks de tijd. Je lege kom en alle andere schaaltjes en bakjes worden schielijk verwijderd en men verwacht dat je weer plaats maakt voor een volgende gast. Je eet niet voor de gezelligheid, maar om een volle buik te krijgen. Is dat bereikt dan is het tijd voor andere dingen.

Dit zijn herinneringen die alweer aardig wat jaren terug gaan. Ik vraag me af of het inmiddels anders is. Ik kan me voorstellen dat armoede en honger lang doorwerkt in een cultuur wat betreft eetgewoontes. Denk maar aan de generatie van na de oorlog in ons land. Nooit kliekjes weggooien, altijd je bord leeg eten enz. Wellicht dat het gebrek aan voldoende voedsel onder de meerderheid van de Koreaanse bevolking tot ver in de 20e eeuw het eetgedrag daarom zo beïnvloedde. Eten is zo kostbaar, daaraan besteed je alle aandacht.

Onder zakenmensen was het een van de eerste lessen over de Koreaanse cultuur. Begin geen gesprek over zaken, ga niet onderhandelen tijdens het eten. Dat is de grootste vergissing die je maken kunt.

%d bloggers liken dit: