Vrouw van een dominee 8, Koffie of thee?

Ik had laatst een afspraak bij een specialist. Hij heeft een praktijk aan huis, vertelde de dame die de afspraak met me maakte door de telefoon. Ik zette mijn fiets tegen een boom en zocht bij het huis met het juiste nummer naar de patiënten ingang. Die was er blijkbaar niet. Er was maar één deur, de voordeur.  Naast de voordeur zat een naamplaatje met de naam van de arts, die ik herkende. Maar verder geen aanduiding van zijn beroep. Er stond namelijk familie NN. Ik twijfelde of de praktijk toch niet elders zou zijn, maar adres en naam klopten exact.

Enigszins in verlegenheid belde ik toch maar aan. Door het raam van de woonkamer zag ik iemand in beweging komen. Misschien personeel met koffiepauze, dacht ik nog. De deur werd geopend door een vrouw. Ze liet me binnen, nam vriendelijk mijn jas aan en wees naar de gang, ik kon doorlopen. Automatisch zocht ik een deur met het bordje wachtkamer. Maar de vrouw haalde me in, liep voor me uit, een kamer in en verwachtte duidelijk dat ik haar zou volgen. Het verbaasde me dat ik zo persoonlijk ontvangen werd. De vrouw zou wel de assistente zijn, maar zoals ze mijn jas had opgehangen aan de kapstok en me zo hartelijk ontving..Dat had ik nog nooit eerder meegemaakt bij een arts of hulpverlener. Vreemd.

De dame wees me een stoel en wat ongemakkelijk ging ik zitten. Ik was namelijk in de woonkamer terecht gekomen. Daar bestond geen twijfel over. Leuk en comfortabel ingericht. De tv stond aan, met het geluid uit. Ik was duidelijk aan het storen. De vrouw, ze moest wel de echtgenote van de arts zijn, zei me dat ik nog even geduld moest hebben. De vorige afspraak van haar man was uitgelopen. Of ik misschien een kop koffie wilde tijdens het wachten? Thee kon ook. Ze liep al richting de keuken toen ik op de gang stemmen hoorde. De voordeur opende en de patiënt voor me liep langs het raam richting haar auto. De arts stak zijn hoofd om de hoek van de deur: ga je mee? Uit de keuken riep zijn echtgenote dat ze de koffie wel boven kwam brengen.

Ik was in een soort artsenparadijs terecht gekomen, dacht ik, terwijl ik achter de arts aan de trap op, naar boven liep, richting zijn praktijkruimte, die ergens naast de slaapkamers was. Ik voelde dat ik inbreuk maakte op de privacy van deze mensen, maar kon het ook niet helpen. Blijkbaar vond deze specialist het zo prima. Privé en werk met elkaar verweven.

Bovenstaande situatie is natuurlijk fantasie. Bij mijn weten hebben alleen predikanten lange tijd hun beroep uitgeoefend zoals boven beschreven. Ergens, in een tot studeerkamer omgebouwde slaapkamer, op de eerste of tweede verdieping van hun huis. Bezoekers moe(s)ten dwars door het huis, soms onder de was aan het wasrek door, en over de rommel heen van kinderen of tieners.

Tegenwoordig is er steeds meer sprake van studeerkamers buitenshuis, of gescheiden van de privé woonsituatie. En dat is een enorme verbetering. Ik kan het weten, want  ik ben een ervaringsdeskundige.


bloomingville_opberger_koffie_thee_suiker_976059(1)

Ik ben gastvrij van nature. Vind het ook niet moeilijk om af en toe een praatje te maken met deze of gene. Maar de voortdurende verweving van werk en privé in het leven van een predikant en zijn gezin, is niet goed voor een mens. Dan lag ik lekker lui (eindelijk, na mijn werk) op de bank een detective te kijken, kwam de afspraak voor mijn echtgenoot van negen uur al om half negen, (koffie of thee?) Of de afspraak van zeven uur moest na afloop van gesprek of catechisatie wachten op een lift, die dan pas na een halfuur op kwam dagen (koffie of thee?). Of echtgenoot wachtte tot de koffie was doorgelopen en bleef met het bezoek een halfuur beneden plakken (koffie of thee?).

Koffie of thee, hoe vaak heeft dat zinnetje niet uit mijn mond geklonken?

bloomingville_opberger_koffie_thee_suiker_976059(1)Goeie afspraken maken aan de keukentafel. Wie doet de deur open? Wie zet de koffie of thee? Een koffiezetapparaat in de studeerkamer is al een hele verbetering. En een elektrische waterketel voor de theeleuten. Het vergt voorbereiding. De spullen moeten er staan. Een voorraad kopjes en glazen. Het lijkt simpel, maar vereist toch enige doordenking. Het zou voor ons beter zijn geweest. Beter nog een aparte studeerruimte die niet middenin het zenuwcentrum van ons huis lag, met een dunne wand gescheiden van slaapkamers van kinderen of mezelf.

Er is nu aandacht voor. Uit het oogpunt van professionaliteit. Of privacy. Of om, door scherpere scheiding tussen werk en privé, een burnout te voorkomen.

Maar ook voorheen zouden velen met mij zich vreemd gevoeld hebben om door de vrouw van hun arts (of andersom bijvoorbeeld)ontvangen te worden en ergens boven in het huis een consult te krijgen naast de slaapkamer van de kinderen.

Waarom vonden we het toch zo gewoon van een predikant? Ik zou graag reacties krijgen. Vooral collega predikantsvrouwen! Ben erg benieuwd naar jullie ervaringen hierin. Als ik het zo opschrijf lijkt het egocentrisch en liefdeloos, maar ik ben ervan overtuigd dat het geen goede situatie was. Is het nu beter? Het was niet alleen zo omdat ik niet werkte, bijvoorbeeld, want dat deed ik wel, vanaf midden jaren negentig. Het had (heeft?) echt te maken met de toch weinig geprofessionaliseerde wijze van bezoekers ontvangen. Het ontbreken van een wachtruimte, het ontbreken van faciliteiten voor koffie/thee, het ontbreken van een goede werkruimte.

bloomingville_opberger_koffie_thee_suiker_976059(1)Ik raad alle aanstaande predikanten met hun vrouwen aan alleen een studeer/werkruimte in de pastorie te accepteren, mits die een eigen ingang heeft, met mogelijke wachtruimte. Het is echt een voorwaarde voor gezond en vrolijk predikantsvrouw zijn!

En dan kun je zelf de tijden bepalen waarop je met plezier aan je bezoek uit de kerk de vraag kan stellen: Koffie of thee?

Vrouw van een dominee 7, Wat als?

Iedereen loopt wel eens rond met de vraag, wat als? Wat als dit of dat niet was gebeurd, wat als ik toen zus of zo had besloten. Niet altijd in negatieve zin bedoeld. Stel je voor dat ik bijna 40 jaar geleden niet had besloten naar l’Abri te gaan in Eck en Wiel voor een paar maanden, dan had ik nu niet Batteau als familienaam gevoerd. Ik zeg maar wat. Natuurlijk, ik hoop dat God  misschien wel iets anders bedacht

Geen enkele gebeurtenis is toeval, geloof ik. De goeie en de slechte krijgen allemaal hun plek in het kunstwerk dat God van ons wil maken. Nu zeg ik er wel direct bij dat ik dat kunstwerk niet altijd kan waarderen, zo ik er al zicht op mag hebben in het hier en nu. Het is grotendeels een kwestie van vertrouwen op wat God daarover zegt in de bijbel. Wij hopen op iets dat we nog niet zien, en we wachten daarop met volharding.(Romeinen 8)

Ik kom hierop, omdat ik mijn vorige blog eindigde met de vermelding van mijn zus Loes. Hoe haar leven een grote invloed had op het mijne tijdens de eerste jaren in de pastorie, na onze terugkeer in Nederland. Ik wilde me voor de volle 100% inzetten als gemeentelid, als vrouw van de dominee, maar het moeizame leven van mijn zus maakte dat het anders liep. Zij was een tweemaal gescheiden vrouw, 9 jaar ouder dan ik, met psychische problemen die door haarzelf niet genoeg onderkend werden. Inmiddels is het 25 jaar geleden en hoe ‘populair’ tot op zekere hoogte therapieën toen aan het worden waren, het taboe op psychisch ziek zijn was nog niet veel minder.

Mijn zus verkeerde in het alternatieve circuit waarin men niet over ziekte of kwalen wilde spreken, maar steeds bezig was om (uitsluitend) vanuit zogenaamde innerlijke kracht het pijnlijke in de ziel te overwinnen. Terugkijkend geloof ik dat zij aan een bipolaire stoornis leed, die zich steeds sterker manifesteerde, omdat de alternatieve ‘trainingen’ een averechts effect hadden. Ze versterkten het ongeremde in haar en na periodes van hoge adrenaline pieken, stortte ze in en kon dan dagen en weken alleen maar slapen en huilen.

Ik beschrijf het zo uitvoerig omdat ik een indruk wil geven van hoezeer het mij bezig hield. Ik heb in vorige blogs, o.a. Kabeljauw in Korea, verteld hoe Loes ruim een maand bij ons was in Korea tijdens een periode waarin ik in het ziekenhuis lag. Zij heeft toen voor me gezorgd (in Koreaanse ziekenhuizen verzorgt de familie de patiënt, uitgezonderd medische handelingen) en er was een sterke zussenband tussen ons gegroeid. Daarom viel ze later vaak op mij terug wanneer ze zich slecht voelde. En juist in die eerste periode in Nederland, waarin ik mijn weg moest zoeken in nieuwe levensomstandigheden, kwam dat op mijn pad.

Ik zag dat toen als een hinderlijke, storende factor. Het was zo belangrijk voor me om een goeie start te maken, om bezig te zijn met wat ik misschien wel zag als een roeping, dat ik een huilende, psychisch gekwelde zus helemaal niet gebruiken kon. Ik wilde het dus graag oplossen voor haar. Als zij zich beter voelde en het leven weer aan zou kunnen, kon ik eindelijk met het mijne verder. Ik had dan wel niet gestudeerd, maar ik ging carrière maken als domineesvrouw.

Hoe help je een zieke zus die geen hulp wil, geen medicijnen, geen therapie, geen arts?  Wat ik me vooral herinner uit die tijd was dat onbeschrijfelijke gevoel van machteloosheid. Het is erop uitgelopen dat mijn zus een einde aan haar leven heeft gemaakt. Ze zette een streep door haar eigen toekomst en indirect ook door al mijn grootse toekomstplannen. Als nabestaande van een familielid dat suïcide pleegt heb ik vooral dit ervaren: er loopt vanaf dat moment een scheur door de bodem van je bestaan. Tegelijk is het zo dat die scheur ervoor zorgde dat ik op den duur gedwongen werd te kijken naar de gesteldheid van de bodem die ik zo stevig achtte. Die was misschien wel brozer dan ik dacht.

Wat als Loes een andere zus was geweest? Zonder problemen en eerder een steun voor mij dan andersom? Zou alles anders gelopen zijn? Zou ik inmiddels bevorderd zijn tot engel? Want dat was immers waar ik naar streefde (besefte ik later), zo sterk te zijn dat ik er voor anderen helemaal zou kunnen zijn. De eerste symptomen van wat in vaktermen wel het Messiascomplex genoemd wordt.

Ook zonder de tragiek van Loes zou het tot een ‘scheur’ gekomen zijn hebben.

Vrouw van een dominee 6, Idealen en realiteit

Ik krijg veel reacties op mijn blogs over mijn ervaringen als dominee’s vrouw. Veel mensen zeggen zich nooit gerealiseerd te hebben dat ik me zus of zo voelde in de periode die ik beschrijf en voelen zich ergens wat bezwaard. Hadden we dat niet moeten weten? Het is natuurlijk wel zo dat ik in retroperspectief schrijf. Veel van wat ik nu kan benoemen had ik toen zelf ook niet door en had ik ook niet tot uitdrukking kunnen brengen.

Wat een domineesvrouw behoorde te zijn had ik niet meegekregen uit mijn directe omgeving. Ik ben die rol dus zelf gaan invullen vanuit gedachtengoed dat ik me in de loop der jaren had eigen gemaakt. Vooral vanuit praktische, meestal evangelisch getinte lectuur. Over dienstbaar zijn, actief en missionair zijn in de gemeente, de aangename geur van het evangelie verspreiden onder iedereen die je tegen komt. Liefhebben zoals Jezus ons heeft lief gehad. Gastvrij zijn. En nog een aantal van dergelijke idealen waar ik warm van werd als ik erover las. Daar kon niets mis mee zijn.

In Korea had ik echter een heel ander leven achter de rug dan wat ik nu ging leiden als vrouw van een dominee, met een gezin van vier opgroeiende kinderen, zonder huishoudelijke hulp, met een schema van vijf verschillende mensen – met sport, muziek, catechisatie, zwemles, fysio, om de scholen nog maar niet te noemen met alle ouder-, rapport- en kijkavonden.  Wist ik veel? Wij hadden een beschermd leventje geleid, met nauwelijks sociale verplichtingen. Als de telefoon ging schrokken we: wie zou dat zijn? Huishoudelijke hulp, altijd ‘s avonds thuis, uren voorlezen aan de kinderen uit Lord of the Rings, schrijven, koken, lezen. Ik had een vertekend beeld gekregen van wat ik aankon als persoon.

En nu dus dat intens drukke leven van een (groot) gezin in Nederland, de verplichtingen van het predikant-zijn die altijd samen vielen met die van de kinderen wat betreft tijdstip, het eindeloze huishouden symbolisch samengevat in de eeuwige was en het weer leren leven in de Westerse cultuur. Helaas was er in die tijd nog geen begeleiding voor terugkerende kerkelijk werkers vanuit een buitenland situatie. Wellicht was ik me dan meer bewust geworden van de zwaarte van dat begin en had ik mezelf meer tijd gegund. Maar vanuit mijn jeugd kwamen de eisen van een opgeruimd en schoon huis, vanuit mijn aard de drang een perfecte moeder te willen zijn voor de kinderen en keurig aansluitend op die aard, het er volkomen willen zijn als vrouw van de dominee. Een recept voor rampspoed.

Was het enkel kommer en kwel die eerste jaren?
Nee, absoluut niet. Ik analyseer nu waarom het later wel mis moest gaan. Maar ondanks dat het moeilijke eerste jaren waren heb ik ook veel heel goede en warme herinneringen. Allereerst praktisch. Om vanuit de redelijk abominabel gebouwde huizen die we in Korea altijd hadden in een kant en klare pastorie te komen wonen was een verademing. Voor ons was centrale verwarming inmiddels een ongekende luxe geworden, na jaren kolen gestookt te moeten hebben. Warm blijven in de winter was een enorme opgave en echtgenoot droomt er nog wel eens van. Het dragen van lang ondergoed en lagen kleding was een voorwaarde. In het begin waren we vast voornemens dat ook in Nederland te blijven doen om stookkosten te besparen. Maar om met lang ondergoed onder je kleding op bezoek te gaan bij mensen die de kachel op 21 hebben staan was een ware kwelling. Dat hebben we dus snel afgeleerd en de lange onderbroeken en hemden verdwenen in de kast

We genoten van alle comfort van een Nederlands huis. De kinderen allemaal een eigen kamer in plaats van met drie op één, de oudste een ruime zolderkamer in plaats van een pijpenlaatje. De keuken werd verbouwd nadat we onze intrek hadden genomen in de pastorie, maar terwijl mijn moeder gek werd van de rommel en het primitieve gedoe tijdens de verbouwing merkte ik daar geen last van te hebben, gewend als ik was aan redelijk primitieve condities als geen warm water, tijdelijke kastruimte en esthetisch gezien onaantrekkelijke ruimtes. Het feit dat daar aan gewerkt werd was voor mij al voldoende om blij te zijn.

Onze dochter die we in Korea geadopteerd hadden kreeg in Zaandam voor het eerst de zorg en aandacht die ze voor haar handicap (Cerebrale Parese) nodig had. In het ziekenhuis kwam ze onder behandeling van een revalidatieteam dat haar geweldig ondersteunde op alle gebied. Ze kreeg voor het eerst een rolstoel, een fiets en aanpassingen in huis zoals een hoger toilet. Ze was zoveel meer mobiel dan in Korea waar de slechte, vaak steile wegen het naar buiten gaan bemoeilijkten.

Ook was het fijn na jaren van gedeeltelijk begrepen preken in het Koreaans, die we ter plekke vertaalden zo goed en kwaad als het ging voor de kinderen die konden lezen, om nu op zondag weer hele diensten te kunnen volgen, met broers en zussen het geloof te kunnen delen en lieve aandacht te krijgen. In Korea waren we geëerde gasten en werden we met alle egards behandeld maar vrienden maken was moeilijk. Nu maakten we vrienden en genoten van een meer sociaal leven. Op de koffie gaan bij mensen na de kerk, eten bij nabije kerkgenoten, een borreltje drinken bij leeftijdsgenoten. Wel ergens altijd op de achtergrond in mijn hoofd de opmerking, ooit meegekregen tijdens onze periode in Kampen op de Theologische Universiteit, ‘geen vrienden maken in de gemeente’. Gewetensvol als ik was, maakte ik me dan zorgen. Echtgenoot vond dat, tot mijn opluchting, onzin. Ik ben een mens en een mens heeft vrienden nodig, ook al ben je predikant, zei hij dan luchtig.

Eén factor heb ik nog niet genoemd. Onlangs zag ik op internet De Wandeling met daarin  oud-burgemeester Annemiek Toonen van Culemborg over de impact van privé problemen op je publieke functioneren. Haar man was alcoholist. Op den duur legde dat zo’n druk op haar dat ze in haar werk fouten ging maken en uiteindelijk moest aftreden als burgemeester. Een tragische loop van omstandigheden.

Ik was dan wel geen burgemeester en echtgenoot geen alcoholist, maar toch was haar verhaal herkenbaar. In ons geval speelde iets dergelijks. De psychische problemen van mijn oudste zus waren dermate ernstig en haar situatie legde zo’n emotioneel beslag op mij dat het een wonder is dat ik daarnaast toch nog allerlei dingen gedaan kreeg in het leven van alledag.

Eigenlijk is de periode Zaandam geheel gekleurd door alles wat er zich afspeelde met en rond haar.

Vrouw van een dominee 5, Sommige perikelen

Echtgenoot preekt op verschillende plaatsen in Nederland. Ik vergezel hem af en toe. Niet vaak, omdat ik het eigenlijk lastig vind in ‘vreemde’ gemeentes alleen binnen te komen en weg te gaan. Dat werkt ongeveer zo.

Voor aanvang van de dienst kom ik binnen in de hal van de kerk waar nog maar enkele mensen zijn. We zijn vroeg vanwege instructies die echtgenoot voorafgaand aan de dienst zal krijgen. Ik sta en bedenk wat ik ga doen. Blijven staan? Twintig minuten is lang. De aanwezige kerkleden zijn druk met voorbereidingen maken voor koffie, bezig met techniek en geluid. Ik drentel wat rond en bekijk de muren op zoek naar iets leesbaars. Een poster, een prikbord. Hoopvol zoek ik nog een boekentafel, een uitstekend middel om onopvallend toch zeker een kwartier door te kunnen brengen. Tevergeefs. Het prikbord ontbreekt ook. Dat is dus snel klaar.

Ik neem een beker koffie, maak een praatje met de koffieschenker en drentel verder. Ik kan natuurlijk iemand aanspreken, maar ik heb eigenlijk geen zin in kletsen. Goed, niet praten dan. Wil ik dat iemand mij aanspreekt? Ja, want dan gaat de tijd sneller en nee, ik wil niet zielig gevonden worden of zo.  En opnieuw, vertel ik mezelf, ik heb niet zo’n zin in een praatje.

Ik sta nu in dubio. In de kerkzaal gaan zitten, rond blijven drentelen, naar de WC gaan (ik hoef niet) of even naar buiten. Ik besluit aan deze overvloed van keuzes er één toe te voegen: gaan zitten op de koele bank in de hal, een beetje uit het zicht. Maar dan moet ik  wel een neutrale blik hebben. Niet een blik van zieligheid (kijk die vrouw daar eens alleen zitten), maar ook geen chagrijnige blik (geen wonder dat dat mens daar alleen zit). Neutraal dus. Ik trek een soort plooi met mijn lippen tussen een glimlach en een pruillip. Een soort Mona Lisa expressie. Maar al snel voel ik me een zombie. Ook geen succes.

Inmiddels zijn er nauwelijks 5 minuten voorbij. Een echtpaar dat zich bij de voordeur heeft opgesteld, duidelijk in afwachting van familie of vrienden, kijkt in mijn richting. Help, straks komen ze hier naast me zitten en moet ik van alles vragen van mezelf. Ik sta op en gooi mijn plastic bekertje weg. Dat is weer even een wandelingetje.

Zucht. Enigszins vroeg, ga ik dan toch maar in de kerkzaal zitten.

Vrouw van een dominee 4, 1988-2011 – Eerste ervaringen

Zaandam.Evangelisch-Lutherse_Maartenkerk.13_sept.2009.02

In november 1988 verhuisden we naar de pastorie in Zaandam. Echtgenoot werd bevestigd als predikant in de mooie, 18e eeuwse Lutherse Kerk-met-zand-op-de-vloer, met een hele stoet gasten aanwezig in de dienst. Het kerkgebouw werd gehuurd door de vrijgemaakt-gereformeerden in die tijd. Mijn schoonouders kwamen over uit Amerika, mijn moeder (vader was in 1986 overleden) was er bij, dolblij  ons eindelijk in de buurt te hebben. Mijn broers en zussen waren er, met aanhang, neefjes, nichtje, een aantal goeie vrienden. Het was een grote groep. Iemand zei: er waren nog nooit zoveel gasten aanwezig geweest bij de bevestiging van een predikant. Ik voelde onmiddellijk de (zeer waarschijnlijk onbedoelde) correctie: dit is overdreven, dit hoort niet …De gevoeligheid die me in de komende decennia vaak parten zou spelen: niet weten hoe het precies hoort. Of je je daar veel van aantrekt ligt aan het soort karakter wat je hebt. Mijn karakter maakte dat ik meestal gewoon wilde behoren bij de groep. Tot op zekere hoogte dan. Waar dat aan lag? Dat onzekere gevoel? Ik denk gedeeltelijk aan het terugkeren uit het buitenland na een langere periode en zoeken naar hoe de (kerkelijke) cultuur ook alweer in elkaar steekt.

Ik kwam ook ‘terug’ in een kerkelijke gemeenschap waarin ik niet was opgegroeid. Dat vergt enige achtergrond informatie.

Mijn achtergrond was wel vrijgemaakt-gereformeerd, maar mijn roots lagen in de groep die later de Nederlands Gereformeerde Kerk zou vormen. Mijn ouders waren overtuigde aanhangers van ds. Vonk, van wie mijn broers en zussen allemaal catechisatie kregen. In Schiedam, mijn geboortestad. Er heerste in ons gezin een soort anti-kerkse sfeer. Redelijk relaxed over dingen als op zondag een ijsje kopen (nou, in de vakantie dan). Ik ben de jongste en heb duidelijk vrijere herinneringen dan mijn broers en zussen. Mijn ouders waren in de loop van de tijd makkelijker geworden. In de vrijgemaakte kerk vond in de jaren zestig en zeventig een kerkelijke strijd plaats, die uiteindelijk tot een scheuring leidde. De inhoud van de hele kerkstrijd ging aan mij voorbij, ik was er te jong voor. Maar de sterk gepolariseerde sfeer in de kerken maakte dat je als kind automatisch, als door osmose, ook koos: voor of tegen.

Om een lang verhaal iets korter te maken, na als oudere tiener een tijd zonder kerk te hebben doorgebracht kwam ik door echtgenoot, na een korte omweg, terecht in de vrijgemaakte kerk (binnen verband, zoals het toen nog heette). In de kerk die ik als kind altijd gekarakteriseerd had horen worden als: stijf, liefdeloos, alleen maar geïnteresseerd in regels en wat dies meer zij. Het was dus een hele stap om daar nu lid te zijn. Mijn ervaring was heel anders dan me van te voren werd voorgespiegeld. Uiteraard, want het was een karikatuur, zoals er over de andere kant ook karikaturen bestonden.

Wat heeft dit nu voor gevolgen gehad voor mijn eerste ervaringen als vrouw van een dominee in een vrijgemaakte kerk? Ik denk dat het mij aan de ene kant wat rebels maakte: ik ben niet stijf en ouderwets en ik heb in de hele wereld, buiten de vrijgemaakte kerk, kinderen van God ontmoet die allemaal een eigen wijze van kerk-zijn beoefenen. Maar het maakte ook onzeker. Wat kan ik verwachten? Wat moet ik doen om over te komen, om erbij te horen, met behoud van mijn ervaringen en overtuigingen?

Want ik zag wel een taak liggen voor me in de gemeente. Betrokken zijn, meedoen, zieken bezoeken, mensen helpen. Mijn rolmodel was een vriendin uit Korea. Mensen uit de gemeente daar noemden haar een engel. Dat leek mij ook fijn. Wie wil er nou geen engel genoemd worden?

Vrouw van een dominee 3, 1988-2011 – Zaandam, zorgen en zoeken

Na 8 jaar Korea en een halfjaar Bunschoten-Spakenburg werd het dus Zaanstad waar we ons vestigden. Een stedelijke omgeving, geen vrijgemaakt bolwerk-met-school en een praktische, voor ons gezin prima geschikte pastorie. De gemeenteleden die we ontmoet hadden tijdens de kennismakingsdag waren toegankelijk en we voelden ons op ons gemak. Waar beoordeel je uiteindelijk welke gemeente het wordt wanneer je er vijf hebt om uit te ‘kiezen’? Het is vleiend en geruststellend wanneer er meerdere gemeentes belangstelling tonen in jouw man, maar de gemeentes zijn ook weer zo divers dat je je afvraagt wat nu precies de reden is dat ze hem vragen?

We wisten wel vrij snel zeker dat we niet in een plattelandsgemeente passen zouden. We geloofden sterk in continuïteit. Als God je ergens voor heeft ingezet ligt het voor de hand die opgebouwde ervaring verder te gebruiken. We hadden allebei behoefte aan internationale contacten, studenten, cultuur en de uitdaging van een stedelijke omgeving. Niet dat Zaanstad aan al die behoeftes zou gaan voldoen, maar met Amsterdam vlakbij lag het meer voor de hand naar het Zaanse te gaan dan Dedemsvaart of Roden bijvoorbeeld. Zo hebben we er toen in elk geval over nagedacht. Nu vragen we ons wel af of we het belang van de kinderen niet zwaarder hadden moeten laten meewegen. Een grotere gemeente met meer kinderen, een school dichtbij…We hebben hen toen meegegeven dat het fijn is steun te geven aan een gemeente die kleiner was en die meer moest bikkelen. God zegent het wanneer je iets van jezelf weggeeft. Ik geloof dat nog steeds, maar ben wel voorzichtiger geworden in het kinderen daarin meenemen. Iets voor mezelf opgeven is één ding, maar in hoeverre mag ik iets weggeven wat niet van mij is? Ik ben daar niet uit. We hebben het onze kinderen niet makkelijk gemaakt in  de keus voor een (vrijgemaakte) school ver weg en al het reizen wat daar in meekwam.

Ondertussen was ik met alles bezig behalve met internationale contacten en cultuur. Ik heb al eens eerder een blog geschreven over mijn dramatische ervaringen met het huishouden gedurende mijn eerste jaren in Nederland. Dat drukte in z’n volle omvang op mijn schouders na jaren een hulp in huis gehad te hebben die er 3 á 4 dagen in de week was. Ze was lid van ons gezin. Ze deed de was, hield het huis schoon, zorgde voor de kinderen als ik weg moest (die waren gek op haar) en kookte af en toe. Ik had het op mijn manier toch nog druk genoeg (vond ik toen) met vier kinderen.

Pas terug in Nederland realiseerde ik me dat ik helemaal niets gewend was. Lees mijn blog over mijn grootste nachtmerrie, de altijd maar, in een eeuwige cyclus, groeiende aanwezigheid van was in huis. In vieze staat, in gewassen staat, nat; in gewassen staat, droog en ongevouwen; in gewassen staat, gevouwen maar een berg nog ongestreken en uiteindelijk in een staat dat het weer gedragen of gebruikt  kon worden. Meestal zat er zoveel tijd tussen de eerste en de laatste staat dat we vaak in een van de bergen moesten zoeken of iets toe was aan fatsoenlijke dracht. Ik verdronk erin.

Maar ik was nu wel de vrouw van een dominee-met-een-gemeente. Dat betekende dat ik dingen moest doen. Vond ik. Wat moest ik doen? Ik vond niet dat het iets met mijn uiterlijk te maken had. Dacht ik. Maar het schuurde wel van binnen, want ik vond dat ik maar met rare, niet-Nederlandse kleren rondliep. Ik vond ook dat ons huis er eigenlijk raar uitzag. Armoedig. Anders. Bij elkaar geraapt zooitje. Dat hadden we in Korea ook, maar wie gaf daar ook maar ene bal om? (Oh, de rust van het ontbreken van vergelijkingsmateriaal). Maar hier zat ik in een pastorie tussen de ouwe meubelen van iemand anders en ik had geen cent om uit te geven. Dat was allemaal gestoken in noodzakelijke, maar onaantrekkelijke dingen als elektrische apparaten en een auto.

Ik haatte mezelf natuurlijk dat ik zo bezig was met alleen maar zulke triviale zaken. Ik wilde geestelijk bezig zijn. Opbouwend. Positief. Er stond me iets voor de geest als ‘er voor iedereen zijn’, willen zorgen, steunen en helpen waar het maar nodig was.

Liefst niet thuis met de was.

Vrouw van een dominee 2, 1988-2011- De eerste gemeente

Het rare van domineesvrouw ‘zijn’ is dat het eigenlijk niks is. Bakkersvrouwen werken alle eeuwen door in de bakkerswinkel en boerinnen in de stal of op het land, maar wat doet een domineesvrouw? Dat is in ieder tijdperk anders. Vroeger vergezelde zij haar man vooral op bezoeken, ze ging zelf de gemeente in om goed te doen en soep te brengen bij armen. Vaak was ze ook een van de weinigen met een opleiding en leidde Bijbelstudies en dergelijke. Maar die tijden waren zelfs in 1988 al lang voorbij.

Toen ik ‘begon’ als domineesvrouw was ik 33 jaar en ik had geen flauw idee wat er eigenlijk van mij verwacht werd. Ik had geen rolmodel want we waren lang weg geweest en nog niet zo lang voor ons vertrek lid geworden van de kerk waarin echtgenoot predikant was geworden. Als kind herinner ik me weinig van de rol van de vrouw van de predikanten van mijn ouders. Dus wie of wat was ik nu geworden? Ik was het vanuit Korea wel enigszins gewend om gezien te worden vanwege het beroep van mijn man. Ik werd tenslotte ‘weledele vrouw van de geleerde(saamoniem)’ genoemd. Maar verder dan dat ging het niet. Af en toe mocht ik mee naar een etentje

Als onbeschreven blad zou ik dus starten. Waar? Dat werd nog een hele klus voor we onze bestemming wisten. Vijf gemeentes nodigden ons uit om kennis te maken. Harderwijk, Dedemsvaart, Zaanstad, Rozenburg en Roden. In iedere gemeente werden we verwacht om een dag door te brengen. Kennismaken met de kerkenraad. Kennismaken met de stad/het dorp/de regio en ’s avonds kennismaken met de gemeente. Wat ik me nog heel scherp herinner is dat ik iedere keer halverwege de dag barstende koppijn had en darmkrampen. Ik kan het nu makkelijk plaatsen (te veel indrukken, spanning) maar ik werd er toen steeds door overvallen en verweet het mezelf.

Omdat het de eerste gemeente na de Korea-periode zou zijn mochten we in plaats van drie er zes weken over nadenken. Waar wilden we heen? Waar riep God? Dat laatste vond ik moeilijk. Alle vijf gemeenten waren zonder predikant en kwamen daarom in aanmerking voor mijn gevoel. Hoewel de kleinere gemeentes wat ons betrof het wel meer nodig hadden om iemand van buiten te hebben. We keken ook naar praktische zaken. Passen we in het huis met z’n zessen? Ik was nog jong genoeg om op eventuele gezinsuitbreiding te hopen. Kunnen we na jaren stad wennen op het platteland? Dat soort vragen.

Een andere belangrijke vraag was die van de school. Het is 1988 en kinderen van de kerk gaan allemaal, met een uitzondering daar gelaten, naar de eigen scholen in Rotterdam, Groningen, Amersfoort of Zwolle. Onze oudste is een VWO kind. We leggen Amerikaanse/Koreaanse maatstaven aan wat betreft afstanden reizen en vertrouwen op de vele ouders die zeggen dat ver reizen naar school geen enkel probleem is. De kinderen raken snel gewend en maken huiswerk (of lol)  in de trein. Ouders hebben er meer problemen mee, zegt men over het algemeen.

Dat geeft voor ons de doorslag om naar Noord-Holland te gaan. Een soort verzet tegen de gangbare trend dat men wegtrekt uit steden waar geen eigen onderwijs is om met duizenden op een kluitje rond de middelbare scholen te gaan zitten. Zo keken we er toen tegen aan. Heldhaftig. Later  heb ik daar spijt van gekregen. Niet voor mezelf. Ik hoefde niet iedere dag in de trein of bus. Maar spijt voor onze oudste die dat reizen wél moeilijk vond. Heldhaftig zijn ten koste van anderen is makkelijk..

Mijn eerste ervaringen als domineesvrouw begon ik dus op te doen in het Zaanse. De eerste pastorie die ik bewoonde was die aan de Schepenlaan.

Vrouw van een dominee 1 1988-2011 – Het Begin

De vraag komt regelmatig voorbij: hoe kijk je terug op je leven als vrouw van een dominee? Het leven in de pastorie, zoals het ook vaak genoemd wordt. Het leek me leuk er een serie blogs aan te wijden. Dat leven begint voor mij pas in 1988, nadat wij acht jaar in het buitenland gewoond hebben als gezin.

via Plazilla, Ragasto

In de afgelopen dagen hoorde ik het vaak op de radio: waar was je op de avond dat Nederland het EK voetbal won? Nou, ik weet het nog goed:Vers uit het buitenland, op een bovenetage, achter een joekel van een TV, in Bunschoten. Eindelijk konden we een Nederlandse voetbalwedstrijd volgen.

Het Begin
Het is mei 1988. Onze tijd in het buitenland zit erop. Vanuit het Aziatische Zuid-Korea verhuis ik met ons gezin in mei naar Nederland terug. We zijn ruim acht jaar weg geweest. In 1980 vertrokken we als studentengezinnetje met twee kleintjes (een dochter van drie jaar en een zoon van drie maanden) naar een onbekende bestemming in het Verre Oosten. Het enige dat we toen zeker wisten was dat mijn echtgenoot als docent zou gaan werken aan een theologische opleiding in Busan, de meest zuidelijke havenstad in Zuid-Korea, samen met een collega. De aanstaande collega was al een aantal jaren predikant en verlaat zijn gemeente in Leiden om samen met vrouw en kinderen naar dezelfde stad te vertrekken als wij. Hun kinderen waren nog jonger dan de onze. Twee jongens, één van twee jaar en één van tien maanden. We troffen elkaar in 1980, ergens in januari op het vliegveld in Tokio om van daaruit verder te vliegen naar Busan. En aan een avontuur te beginnen dat ons leven voor altijd zou veranderen.

Acht jaar later keren wij terug naar Nederland. Nu met vier kinderen. Onze oudste is twaalf en klaar voor de middelbare school. Er is, behalve een internaat, geen geschikte school voor haar in Zuid-Korea. Tijd om terug te gaan dus. De kinderen zijn respectievelijk twaalf, acht en vier jaar. En we hebben een meisje geadopteerd dat inmiddels elf is. Opnieuw is onze uiteindelijke bestemming onbekend. Er is een tijdelijk verblijf geregeld in Bunschoten-Spakenburg. Van daaruit zullen we werken aan een nieuwe invulling van ons leven. Het ligt voor de hand dat echtgenoot zich beroepbaar zal stellen als predikant. Maar de eerste maand is hij er nog niet.

Busan Photos

This photo of Busan is courtesy of TripAdvisor

Bunschoten-Spakenburg

Vanuit de miljoenenstad Busan zit ik dan opeens alleen, met de vier kinderen, op een etagewoning in Bunschoten, met onder ons de RABO bank. Met meubels, bedden, dekens, linnengoed en servies van de zolders van vriendelijke mensen. Nu allemaal tóp-vintage, toen lichtelijk deprimerend en ouderwets. Maar met wat plantjes, een paar prulletjes die ik in de koffer mee had kunnen nemen en een dosis humor, is het ook wel weer gezellig te maken. Echtgenoot moet in Busan examens afronden en zou half juni komen.

Het schoolseizoen is nog niet afgelopen. Dat is ook een van de redenen waarom we eerder zijn gekomen. De oudste wil wat wennen voordat ze in het diepe van de middelbare school springt. Uit een privéklasje van acht leerlingen overstappen naar een grote school als de Guido de Brès in Amersfoort is wel erg drastisch. Maar wennen als buitenlands kind in de hoogste klas van een basisschool, waarin de kinderen elkaar al vanaf de kleuterleeftijd kennen, is ook niet eenvoudig. We zien er anders uit (mode is zo landgebonden), onze kinderen spreken goed Nederlands, maar met een (Engels) accent dat de Bunschotense kinderen maar raar vinden (Kak!). (Ze hadden natuurlijk nooit hun eigen rare accent gehoord). Echt veilig voelt de oudste zich niet. Maar er is geen keus. Dit is de school, hier wonen we nu tijdelijk en vanaf hier begint het nieuwe leven.

We fietsen door de weilanden rondom Bunschoten en genieten. Fietsen was in Busan nauwelijks een optie. Geen fietspaden, chaotisch verkeer en veel te heuvelachtig. We kopen lekker patatjes-mèt op de markt, krijgen kilo’s haring, kijken het WK voetbal, genieten van series op televisie die we kunnen verstaan en volgen (maar niet A-team, we waren toch wat wereldvreemd geworden en ik vond het te gewelddadig..). De eerste weken overweegt het vakantiegevoel. Hoewel het tussen de middag heen en weer racen , om (vier!) kinderen van school te halen en weer terug te brengen na de lunch, mij al snel de keel uithangt. Vooral omdat de kleuterschool een half uur eerder uit is dan de groepen 4 t/m 8. Ik ben dat helemaal niet gewend en heb het gevoel dat mijn dag in honderd stukjes gesneden is. Wachten bij de schoolpoort waar niemand me aanspreekt vind ik ook een opgave.

Ondertussen moet er van alles geregeld. Er is geen wasmachine. Ik moet financiële regelingen aanpassen omdat we ons weer in Nederland vestigen (vergeet niet, dit is het pré-digitale tijdperk! Alles moet persoonlijk en/of schriftelijk gedaan worden. In november van 1988 sluit Nederland zich als tweede land aan op het internet. Alleen nog voor wetenschappers en militaire doeleinden). Verzekeringen moeten veranderd. De container met onze spullen arriveert en moet door de douane geloodst (= formulieren invullen), fietsen moeten aangeschaft, de kinderen willen weer op sport, op muziek (te laat in het seizoen, nieuw voor mij, in Zuid-Korea werkt het anders). Het vakantiegevoel wordt langzamerhand overstemd door een gevoel van vervreemding. Bij de Postbank (zo heette die toen nog) staan mensen een soort kaartje door een apparaatje te schuiven waarna ze een nummer intoetsen voor ze geld krijgen. Ik heb de ontwikkeling gemist en sta verlegen te hannesen. Terwijl ik in Busan precies mijn weg wist.

Ik ben niet terug in mijn eigen land. Ik ben (te)lang weg geweest en mijn land is veranderd. En ik ben zelf veranderd. Bij alles denk ik: in Korea deden we dat zus of zo…Eerst zeg ik dat nog hardop, maar de glazige blik in de ogen van de anderen maakt dat ik dat al snel inslik.

Dit is Nederland. En hier blijven we wonen.

%d bloggers liken dit: