Vergeetwoord, Rynbende en mijn vader

Tantjem

Vergeetwoord. Het is een rubriek in de Taalstaat , een radioprogramma van de NPO op zaterdagochtend, gepresenteerd door Frits Spits. Gewone, ouderwetse, heerlijke radio. Er komen veel woorden voorbij die ik herken en zelf nog gebruik. Vorige week was er een mij onbekend woord, namelijk ‘mullen’. Niet als in het ‘mulle zand’, maar als een karakterisering van een moeilijk, zeurderig iemand. Een mul iemand. Leuk. Je kunt je het voorstellen, de moeizame gang door mul zand en dat dan als metafoor van het optrekken met een persoon die klagerig is. Ik ken wel een paar mulle mensen.
Maar ik werd vooral geprikkeld door een bijdrage van Frits Spits zelf. Over het begrip ‘dividend’. Niet een vergeetwoord maar zo’n begrip waarvan je alleen echt de betekenis doorgrondt wanneer je in een bepaalde wereld zit. Iets met banken en financiën.
Dat deed me terug denken aan vroeger. Aan een ander woord. Ik ben van 1955, dus het moet zo begin jaren zestig zijn geweest dat ik dat woord oppikte dat om de een of andere reden altijd tot een bepaalde opgewektheid bij mijn ouders leidde. Het was een vreemd woord, maar ook wel een mooi woord vond ik. Mijn liefde voor talen zat er toen al in. Ik verstond ‘tantjém’. Als dat magische ‘iets’ er was konden we opeens van alles kopen. Het wás er ook niet, nee, het was bínnen. Dat vond ik wel wonderlijk, want ik zag namelijk niets. Toen ik wat ouder werd begreep ik natuurlijk dat het over geld ging. Een extraatje in de maand december, afhankelijk van hoe goed de zaak het gedaan had. Ik hoor het woord nooit meer. Een vergeetwoord dus.

Tantième, frans. Evenredig aandeel in de winst

Rynbende

Mijn vader werkte als vertegenwoordiger van een jenever distilleerderij, de firma Rynbende in Schiedam, onderdeel van de Gist en Spiritus fabriek in Delft. Later, in de jaren zeventig opgegaan in Henkes. En nog weer later werd dat Bols.
Maar in mijn jonge jaren was Rynbende een begrip bij ons thuis. In de jaren twintig begonnen als jongste bediende, hij was twaalf, dertien jaar, had mijn vader zich opgewerkt tot vertegenwoordiger. Hij reisde het hele land af om klanten te bezoeken en te winnen. Klanten waren over het algemeen café’s en restaurants. Maar ook wel groothandels en kantines. Met mijn vader op pad hield voor mij in naar een ‘zaakje’ gaan. Zo noemde mijn vader steevast zijn klanten immers. Die en die zaak had zoveel besteld. Af en toe vergezelde mijn moeder hem een dagje en mocht ik als jongste mee. De flesjes chocomel die ik dan kreeg waren het summum. Ik herinner me ook nog goed hoe hij in een bepaald seizoen (zomer?) thuiskwam met allerlei flessen drank en dat mijn moeder dan moest proeven…Nieuwe bessenjenever, nieuwe citroenjenever, advocaat. Mijn moeder was absoluut geen drinker dus na een paar slokjes was ze al vrolijk.

Ontslag en de gevolgen

Mijn vader was een werknemer van het oude slag, met hart voor de zaak. Hij werkte ruim veertig jaar bij Rynbende toen het bedrijf werd opgekocht door Henkes. Mijn vader werd ontslagen, hij was ‘overtollig’ geworden. Gekrenkt was hij tot in het diepst van zijn ziel. Vijf jaar daarvoor waren we verhuisd van Schiedam naar Gelderland en had hij juist promotie gemaakt. Hij was hoofdvertegenwoordiger geworden van een groot rayon. En dan opeens, overtollig. Achteraf gezien bleek hij weg gepromoveerd.
Hij was totaal verstrengeld met zijn werk. Het was zijn leven, zijn identiteit. Logisch als je direct na de lagere school al begonnen bent met werken. Er was in die tijd geen oog voor het leed dat zo’n ontslag teweeg bracht. Mijn vader ging door een lang en pijnlijk proces van (onbegrepen) rouw en (non)acceptatie. Hij verzette zich hevig tegen de (onrechtvaardige)ontslagregeling en vocht die aan met hulp van een advocaat. Hij raakte erdoor geobsedeerd en kon jarenlang nergens anders meer over praten dan over het onrecht dat hem na zoveel jaren trouwe dienst was aangedaan. Ik was een puber toen hij ontslagen werd en stortte mij in het vriendjescircuit om aan de sfeer thuis te ontsnappen. Het was geen leuke tijd om mee te maken.

Mijn vader is altijd blijven worstelen met het feit dat hij nu ‘niets’ meer was. Anderen gingen naar hun werk en hij ‘zat maar thuis’. Nu zou er zoveel meer hulp voor hem geweest zijn. En begrip. Toen ergerden we ons aan dat voortdurende gepraat over ‘onrecht’. Nu zou het nog niet makkelijk zijn maar misschien zouden we meer gereedschap in handen hebben om hem te helpen ermee om te gaan. We zagen alleen een geestelijke kant, hij moest meer vertrouwen hebben in God. De psychologische kant werd niet benoemd, bestond niet.
Vooral mijn moeder heeft het er zwaar mee gehad. Mijn vaders gezondheid kreeg te lijden onder de permanente stress van boosheid, frustratie en verdriet. Zijn maag speelde op, hij rookte veel en ontwikkelde longemfyseem, hij had een zwakke rug, die hem, ook door de stress, steeds meer parten speelde… Hij sliep slecht en was prikkelbaar.
Het waren donkere jaren voor hun beiden.

Betere jaren

Op den duur ging het wat beter. Mijn vader hield ervan met zijn handen te werken, dus hij was veel en vaak en lang in de tuin te vinden, wat hem goed deed. Zelfs met hout is hij aan de gang gegaan. Hij heeft een aantal boekenkasten voor de familie getimmerd die een eeuwigheid zullen meegaan; en een kastje voor aan de muur in de babykamer bij de geboorte van onze zoon. Het hangt nu bij een van zijn kinderen. Zo hervond mijn vader zichzelf weer wat. Zijn gezondheid bleef precair. Hij overleed relatief jong, net na zijn verjaardag op 12 november, op 71 jarige leeftijd aan de gevolgen van longkanker. Een kort ziekbed, gelukkig! Ik mocht erbij zijn toen hij stierf, hoewel ik in die tijd in Zuid-Korea woonde. Op tijd gewaarschuwd heb ik de laatste weken van zijn leven nog mee mogen maken, samen met onze jongste, die aan zijn sterfbed nog haar eigen versie (ze was drie en sprak nauwelijks Nederlands) van God heb ik lief heeft gezongen.

Mijn vader was een gelovige man. Hij zong altijd uit volle borst in de kerk en zette, tot onze grote ergernis in die tijd, op zondag orgel- en koormuziek op. En ging dan meezingen. Kwamen we net uit de kerk, moesten we wéér luisteren naar kerkmuziek. Voor ons als tieners teveel van het goede. Ons gemopper zorgde er dan voor dat hij de plaat maar weer uitzette. Ik schaam me daar nu voor…arme Pa…Zingen was voor hem de manier om zijn geloof te uiten. God was goed, ondanks alle onrecht dat hem was aangedaan.
Op zijn begrafenis hebben we psalm 90 gezongen.

Laat, Heer, uw volk uw daden zien en leven

en laat uw glans hun kinderen omgeven.

Zie op ons neer met vriendelijke ogen.

O God, bescherm ons in ons onvermogen.

Bevestig wat de hand heeft opgevat,

het werk van onze hand, bevestig dat.

Zaa-lig!

Begraafplaats de Beukenhof

Op 19 oktober zou mijn moeder 103 geworden zijn. Voor haar ben ik blij dat dat niet gebeurd is. Haar laatste levensjaren (ze werd 90) waren moeizaam door toenemende dementie, dus haar sterven was een verlossing. Voor ons en voor haar. Ik heb veel over haar geschreven in die jaren, terug te vinden onder de categorie ‘moeder’.

Een of twee keer per jaar gaan we naar haar graf. Meestal rond haar verjaardag, omdat die zo in mijn systeem zit. Haar sterfdag niet. Daar moet ik altijd even diep over nadenken. Februari ja, maar de datum…, nee.
Op de grafsteen staan ook de namen van mijn vader en van mijn zus Loes. Mijn vader stierf relatief jong (72) in 1986, 34 jaar geleden. Mijn oudste zus Loes, in 1992. Zij was echt jong nog. 45 jaar. Ook over haar heb ik veel geschreven.

Het was in onze familie niet gebruikelijk een graf te kopen. Het was duur, dat ten eerste, maar de noodzaak ervan werd ook niet gezien. En dat had meer te maken met het (volgens hen) op de bijbel gebaseerde idee dat de dode lichamen vergaan, de geest geborgen is bij God en een bezoek aan het graf, dus, zinloos is.

Het besef van een plek nodig hebben om te bezoeken om daar stil te staan bij het leven van de gestorvene, en wat die voor je betekende, kende mijn ouders niet. Voor rouwen was in principe geen vorm. Ik kan mij nauwelijks rituelen herinneren. Op oudejaarsavond werden in de kerkdienst wellicht de namen gelezen van wie in het afgelopen jaar gestorven waren, maar meer dan dat was er niet, voor zover ik weet. Tijdens samenkomsten bij een begrafenis kon het zelfs gebeuren dat de naam van de overledene niet genoemd werd, zo bang was men voor wat ‘persoonsverheerlijking’ genoemd werd. Dat is tegenwoordig wel anders. Soms met een tegenreactie. Geliefden worden dan zo opgehemeld alsof ze volkomen gevrijwaard waren van onhebbelijke eigenschappen. Maar goed. Balans is vaak moeilijk.

Veel van wat nu geaccepteerd is, zoals een kaars branden of een gedachtenistafel, was toen nog ‘rooms’ en ‘rooms’ was per definitie slecht. Bloemen leggen bij een graf was nog erger dan rooms. Dat was heidens in mijn vaders ogen. Dat riekte naar voorouderverering. Van mijn opa vertelde mijn moeder dat hij zelfs geen naam op zijn grafsteen wilde. Alleen maar deze woorden: ‘Wachtend op de jongste dag’

Toen mijn moeder overleed en we met elkaar als familie vonden dat het toch wel verdrietig was dat er van mijn vader en zus nergens meer een gedenkteken was, hebben we een graf gekocht. Mijn moeder is er begraven en op de gedenksteen staan de namen van mijn beide ouders en die van Loes. Dat is goed.

We liepen nog wat rond op de begraafplaats de Beukenhof in Schiedam. De zon scheen, het was zo’n gouden herfstdag. Ik bedacht hoeveel familieleden er begraven liggen. Vele ooms en tantes, ik denk ook grootouders en hoe vreemd het is dat er zo weinig terug te vinden is dat aan hen herinnert. Wat me ook opviel was dat de nieuwere grafstenen zo groot, opzichtig en glimmend zijn. Veel marmer en extra’s. Ook daarin zie je een tijd veranderen. De oude stenen vaak eenvoudig, van grijs graniet of zo, met zwarte letters, verweerd en niet altijd meer leesbaar. Zoals dat eigenlijk ook hoort bij de dood, vind ik zelf. De nieuwere stenen zijn hard en onverwoestbaar, met foto’s en allerlei attributen. Ergens ook een ontkenning van de vergankelijkheid van het leven en van de dood zelf, onbedoeld.

Schiedam

We trokken nog een paar uur mijn geboortestad Schiedam weer in. De voetstappen van mijn hele voorgeslacht liggen er en ik raak steeds meer gefascineerd door hun geschiedenis. Het oude centrum van Schiedam is mooi, mooier nog zijn de grachten met hun oude panden waar de rijke regenten woonden, zoals de ‘destillateurs’, de directeuren/eigenaren van de jeneverbranderijen waar Schiedam bekend/berucht om is. Veel mijn voorvaderen hebben er hun kost verdiend, met bloed, zweet en tranen. Op veel trouwaktes worden de beroepen vermeld van getuigen en zoveel werkten er als brandersknecht. of zakkendrager. Ik probeer me zo’n arbeidersleven voor te stellen. Als brandersknecht werkte je meer dan 14 uur per dag in de hitte en in de jeneverwalm. Je vertrok voor dag en dauw naar je werk, werd waarschijnlijk half dronken van de walm alleen, kreeg soms ook als deel van je loon bij je middageten een kruikje te drinken. ’s Avonds was het acht uur voor je naar huis kon. Hoe kwam je thuis? Hoe woonde je? In een krot? In een door de gemeente gebouwd hofje waar het iets beter was dan in een krot? Waar je wel met meerdere huishoudens een WC deelde. Schiedam was een arme stad.

Ook de Julianakerk waar zij beiden gedoopt werden en kerkten staat er nog. (Correctie: Ik hoorde van familie dat deze kerk helaas is afgebroken) De NGK aan de Westvest 30 waar mijn broers en zussen gedoopt werden. (Opnieuw een correctie: pas in 1954 kerkte men voor het eerst in dit gebouw. Daarvoor in het gebouw van de Nederlandse Protestantenbond, Westvest 92. Ik ben dus als enige in het nieuwe kerkgebouw gedoopt. Wel zijn wij alle vijf door ds. C. Vonk gedoopt, hoewel er ook nog een tweede predikant was, van Oene, van 1948 – 1952. Dus wie weet). Wederzijdse woonhuizen van vroeger en later zijn nog te vinden.

Stefan Hertmans zegt het mooi: “Geschiedenis ligt op straat, ze is een schichtig ding, als een lichtvlek met een menselijke contour omgeven door duistere, verloren levens.” (De bekeerlinge, Bezige Bij 2016)

appeltaart to go ter ere van de verjaardag bij Zaa-lig in Schiedam
Bij het trouwen van een zus van mijn vader, 1939

Ter ere van mijn moeders verjaardag halen we koffie en appeltaart bij een restaurantje aan de markt. Met de toepasselijke naam Zaalig! Een kwalificatie die mijn vader graag gebruikte om eten en drinken te omschrijven. Echt Schiedams. En de appeltaart verdient de onderscheiding! Die was werkelijk zaalig!

Oude brieven

In de jaren zeventig was het blijkbaar nog niet doodnormaal telefoon thuis te hebben. Ik ben oude brieven aan het herlezen en tot mijn verrassing zijn die niet alleen geschreven in de jaren tachtig toen ik in het buitenland woonde met man en kinderen. Ze dateren al van de jaren ’70. Er wordt weliswaar veel in gemopperd op het feit dat we telefonisch niet bereikbaar waren, maar het kon blijkbaar nog. Ik weet ook niet meer waarom we geen telefoon hadden. We verkasten toen ook al vaak, dus wellicht had het daarmee te maken. Plus het feit dat we buitenlandse vrienden en familie hadden die vanwege de kosten niet belden maar schreven. Het pre-digitale tijdperk was dat.

Ik heb daardoor wel een schat in mijn bezit. Persoonlijke verhalen van tientallen mensen over wat hun in die tijd bezighield. Schrijven leidt tot meer openhartigheid dan praten, denk ik, dus de brieven zijn vaak een blik in de harten van mensen.

De brieven die me bij het herlezen met name raakten zijn die van mijn vader en moeder. Ouders vervagen wat in je herinnering(ze stierven respectievelijk 34 jaar en 15 jaar geleden) , maar opeens waren ze, tijdens het herlezen, weer zo dichtbij. Ook voor hen gold dat schrijven makkelijker was dan praten en dat ze in die brieven hun liefde uitspraken op een manier die in de dagelijkse communicatie minder nadrukkelijk aanwezig was. Ik zie hen zitten aan tafel, mijn moeder met haar vlugge, wat ongeduldige schrift, mijn vader, altijd als tweede, met zijn zeer puntig, precieze schuinschrift. De dunne blauwe luchtpostvellen nauwgezet aan beide kanten beschreven. Altijd nauwkeurig nagenummerd door mijn vader.

Ze vertellen over de de dagelijkse dingen. Bezoekjes bij deze en gene, ziektes en zeertes. Over de broers en zussen, ons nichtje en de neefjes. Maar soms gaat het dieper en vertellen ze over dingen waar ze het moeilijk mee hadden. In de familie of bij vrienden. En je proeft dat ze ons missen. Een deel van de brief is altijd gereserveerd voor onze kinderen, hoe klein ze ook waren. Heel af en toe kregen we een ingesproken bandje. Mijn vader kletste er vrolijk op los, maar aan mijn moeders stem hoorden we hoe vreselijk ze zoiets vond. Ze was duidelijk onder druk gezet door mijn vader. Zij schreef liever.

Wat me ook, tot mijn eigen schaamte, opvalt is mijn voortdurende verzoeken om spullen…kleding, thee. koffie, lego….De ene doos is nog niet gearriveerd of ik ben alweer aan het zaniken over de volgende…Wat hebben die twee zich ingespannen om ons verblijf in het verre Korea zo aangenaam mogelijk te maken. Ik realiseer me nu pas hoeveel werk dat was voor ze.

Daarnaast richtten ze iedere twee jaar wanneer we met verlof kwamen een compleet huis voor ons in. Alle spullen kwamen van zolders van bekenden waar ze in het pre-Kringlooptijdperk werden bewaard. Bankstellen, bedden, kasten, tafels, serviezen. Alles in de kleur en stijl van het modetijdperk 10 jaar daarvoor. Geen wonder dat wij, toen we definitief naar Nederland terugkeerden, een soort mode-zombies waren. Geen idee van eigen smaak en voorkeur. Dat duurde dus wel even. Het hielp wel om een eigen stijl te ontwikkelen.

Terug naar mijn vader en moeder. Mijn vader overleed relatief jong, net 71 en heeft onze terugkomst niet meer meegemaakt. Moeder heeft gelukkig nog vele jaren mogen genieten van haar kleinkinderen (en van ons). Maar vooral nu ik zelf kleinkinderen heb besef ik des te meer dat die acht jaar zonder de kleinkinderen moeilijker geweest moeten zijn dan ze ooit zeiden. Steeds weer dat afscheid op Schiphol. De geboorte van onze jongste en er niet heen kunnen. Bij het ouder worden besef ik steeds meer dat er door hen een offer werd gebracht waar ik toen niet bij stil stond. Ook omdat ze er nooit over klaagden. Nooit een bezwaar hebben geuit.

Met terugwerkende kracht ben ik trots op ze en voel ik weer even hun liefde door de toewijding die ze toonden.

Familie-archief en de moeite met opruimen

Familie
Ik verzamel. Foto’s, knipsels, papiertjes, het maakt niet uit, als het ook maar iets met de familie te maken heeft stop ik het in de desbetreffende map met de familienaam waaronder het bewaard moet worden. Ik heb inmiddels 12 mappen met familienamen in beide richtingen. Nu raken die mappen regelmatig vol en dwing ik mezelf er weer eens doorheen te gaan. Een mens kan immers niet ALLES bewaren. Veel aantekeningen heb ik op losse papiertjes staan en daar word ik zo nu en dan gek van. Maar op ieder papiertje staat naast dubbele informatie ook net weer iets unieks. Papiertje nog maar even bewaren. Terug in de map dus.

Opschonen

Gisteren had ik een opschoonbui. Ik ben langzamerhand bezig feiten en informatie op te slaan op de pc en foto’s aan het scannen. Een project dat zo verslavend is wanneer ik daar een keer mee bezig ben, dat ik het soms uitstel om verder te gaan. Om te voorkomen dat ik niet weer, uuuuuren later, uit een soort roes ontwaak. Maar goed, met het oog op dat project nam ik een paar mappen terhand om die te ontdoen van wellicht onnodige en/of dubbele paperassen en foto’s.

Ik startte met de map van mijn moeder, of beter gezegd met die van haar familienaam, de familie van Katwijk, de dikste map. Opruimen is, net als genealogie, een gevaarlijke bezigheid, zoals iedereen die het weleens doet zal weten. Ieder ding dat door je handen gaat houdt het risico in zich dat je er tenminste een uur mee bezig kunt zijn. Of een hele dag. En dan denk je na al die vervlogen uren, waar was ik nu ook weer mee begonnen?

Ik besloot de rouwpost die mijn moeder (mijn vader was jaren daarvoor al

Co van Katwijk, 19/10/1997

overleden) ontvangen had na het sterven van mijn oudste zus in 1992 weg te doen. Maar eerst toch nog (even) door te lezen. Wie weet zat er nog iets bij, informatie of zo, over haar. Mijn zus pleegde zelfmoord, al 25 jaar geleden en nog steeds houd me dat bij tijd en wijle bezig. Dus die brieven wilde ik zeker bekijken. De meeste kon ik na vlugge lezing in de papiermand gooien. Mooie woorden, pogingen tot troost, maar niet heel persoonlijk.  Sommige heb ik echter bewaard. Brieven van geschokte, verdrietige mensen met wie ik zelf geen of weinig contact heb of had, maar die mijn zus kenden.  

Een oud-leerling, een studiegenoot.  Wellicht kunnen ze me nog eens wat over mijn zus vertellen, zo redeneerde ik; ik heb er hier al eerder een blog over geschreven. Inmiddels 20 jaar ouder dan zij ooit geworden is, was en blijf ik haar acht jaar jongere, ‘ kleine’ zusje. Zij had al een heel leven achter de rug toen ik kwam kijken, bij wijze van spreken. En van dat leven weet ik tot op heden (te) weinig af.

Er waren een paar uur voorbij gegaan. Tijd voor een pauze. Voor mijn gevoel had ik een lange, verre reis gemaakt. Ik moest nodig landen in het hier en heden. Steeds weer een vreemde ervaring  hoe je zo in gedachten tussen de tijden door kunt bewegen, als een vlinder die rondfladdert in een vlinderstruik.  Ouder en jonger, levenden en gestorvenen, gestorven bekenden  en levende vreemden die vrienden waren. Ik moest een momentje in het heden een boterham eten.

Een oud adressenboekje

adresboekje Ma

’s Middags verder. Volgende item: oud adresboekje van mijn moeder. Foeilelijk ding, zoals mijn moeder meestal eerder nuttige (goedkope) dan mooie dingen voor dat soort zaken had. Weg ermee! Toch even kijken. Ze had de gewoonte (ik heb het van haar!) in alles aantekeningen te maken, gewoon op elk papieren oppervlak dat op dat moment voorhanden was. Wie weet vind ik iets unieks. Slecht plan. Bladzijde voor bladzijde begint zich een heel leven voor me af tekenen. Dat van haar, mijn vader en mezelf, broers en zussen. De adressen van  vrienden en familie, in een stevig, helder handschrift genoteerd. Bij verhuizingen doorgehaald en iets minder duidelijk ernaast of eronder gekrabbeld.

Ik herken de namen van vele vrienden van vroeger. De feestjes en bezoeken beginnen zich als een film in mijn hoofd af te spelen. Ik hoor het geroezemoes en gelach en ruik de rook. Ik vond het gezellig als er mensen kwamen. Er was lekkers, limonade, zoutjes. Alle dames puften Stuyvesant en de heren echte sigaretten. De jenevertjes, de advocaatjes. Ze genoten ervan. Mijn vader dronk graag een borreltje. Mijn moeder niet. Kon er niet tegen en begon na 1 advocaatje al woorden om te draaien. Wat de feestvreugde alleen maar verhoogde.

Ik zie bij de naam van een goeie vriendin van mijn moeder de keuken weer voor me waarin ze samen stonden te smoezen. ‘Kun je het zien?’, vroeg de vriendin bezorgd, alsof ze zich schaamde. ‘Welnee joh’, zei mijn moeder ‘hou je tasje ervoor.’ Verwend kind als ik was rustte ik niet totdat mijn moeder me vertelde wat niet gezien mocht worden. Wist ik veel. ‘Ze krijgt een baby’, fluisterde mijn moeder uiteindelijk, niet bestand tegen mijn gezeur.  Ik was stomverbaasd. Dat was toch juist fijn had ik altijd geleerd. Ik had geen idee van hoe zwaar een groot gezin kon zijn voor vrouwen; van de relatieproblemen van het stel. Nog minder van de verwarring die de aankondiging van mijn eigen komst, zeven of acht jaar daarvoor, had gezaaid. Op een vijfde kind was niet meer gerekend in feite. 

Werden er diepere gesprekken gevoerd op de feestjes en verjaardagsavonden? Ik kan het me niet goed herinneren. Maar ik was een kind dus zal dat niet zo opgevangen hebben. Er was natuurlijk altijd een mannen-en een vrouwenhoek. Men kende elkaar allemaal van de kerk, dus de wortels gingen diep. Van de familie was niet iedereen van dezelfde kerk. Dat lag gevoelig, dus lette men op de woorden. 

Alle adressen van broers en zussen zijn doorgestreept. Op een paar na. Die leefden nog in mijn moeders tijd, maar zijn nu ook overleden. Zwagers en schoonzussen, van beide kanten zijn ze er niet meer. Een hele generatie mensen samengebald in een onooglijk NafNaf adressenboekje met een kartonnen kaft. Metafoor voor onze vergankelijkheid.

En verder

Ga ik het bewaren of doe ik het weg? Eerst moet ik nog wat andere dingen bekijken. De agenda van mijn zus uit het jaar 1992. En het gastenboek wat ik had aangeschaft voor mijn moeder. Toen ze begon te dementeren en vaak zei dat er nooit iemand langs kwam,  zouden we in het boek opschrijven wie en wanneer bij haar langs was geweest. Ze ging het echter gebruiken als een soort dagboek met berichten aan mij, hoe het met haar ging. heel ontroerend. Na 10 jaar wil ik het weer eens lezen.
Daar heb ik echt een nieuwe dag voor nodig. Ik ben moe en stap uit mijn tijdcapsule.
Heb ik nog dingen opgeruimd? Jazeker.

Nou, eerlijk gezegd, beter georganiseerd. Want weggooien, je weet maar nooit of je er spijt van krijgt…:)

Droom en compassie

64-compassie.jpg (441×214)

Een droom

Opeens was ze er weer. Niet al 25 jaar dood, maar weer springlevend. In mijn droom. Zoals ze was: 45 jaar, ouder dan ik, mijn grote zus. Dromen halen rare trucjes met je uit. Ik was weer jong, jongere zus, jongste zusje. Dat ben ik ook in werkelijkheid (jongste van vijf) maar de gevoelens die daar nu bijhoren zijn anders dan vroeger. In de droom was het er weer. Het onmachtige ‘zij weten alles beter’ gevoel. Maar minder wrang en meer doordrongen van wat ik als kind niet wist, namelijk dat mijn grote zus, met haar grote, scherpe mond zo kwetsbaar was. Wat me als kind beangstigde, omdat ik vaak geen weerwoord had, was in de droom meer een gevoel van acceptatie en compassie. Gevoelens die niet passen bij een kind. Dit was de magische werkelijkheid van de droomwereld, waarin alle ervaringen zich mengen en vervlechten.

Mijn moeder

Loes, mijn oudste zus is gestorven door zelfdoding. Ik heb daar eerder op dit blog al over geschreven. Een zeer traumatische gebeurtenis voor de familie. Met name natuurlijk voor mijn moeder. Die zich slecht kon uiten en alleen kon huilen als ‘er niemand bij is’. Toen we haar het vreselijke bericht kwamen vertellen kon ze niets anders dan zeggen: Wat ben ik blij dat Pa dit niet meer mee hoeft te maken. Ze vroeg ons ook om maar weg te gaan. Alleen kon ze het beter verwerken.
Naarmate ik ouder word en mijn eigen kinderen allang volwassen zijn(en zelfs al kleinkinderen heb die naar de middelbare school gaan)  dringt de tragiek van de gebeurtenis steeds meer tot me door. Loes haar eigen leven, maar zeker ook wat het voor mijn moeder betekend moet hebben. Zowel mijn vader als mijn moeder hebben veel voor hun dochter gedaan, veel met haar opgetrokken. Op hun eigen, soms onhandige manier (ouders eigen!), intens van haar gehouden. En dan haar zo te moeten verliezen is met recht smartelijk, om een ouderwets maar prachtig woord te gebruiken.
Omdat mijn moeder niet kon praten over haar verdriet, verdween Loes tot op zekere hoogte uit de gesprekken en het familiebewustzijn. Ik verviel zelfs in een zekere kribbigheid wanneer mijn moeder bij een verjaardag soms met een somber gezegd zoiets zei als, ‘maar er mist er wel een…’ ‘Maar wíj zijn er toch allemaal!’,  dacht ik dan, als een egoïstisch, verwend kind dat alle aandacht voor zichzelf wil. Dat bevreemdde me dan zelf ook wel, dat je zelfs als volwassen vrouw zo bleef streven voor die unieke aandacht van je moeder.

Obsessieve aandacht

Mijn moeder sprak ook zelden over mijn vader, wat ik haar enigszins kwalijk nam. Waarom miste ze hem niet méér? Ik begrijp dat nu beter. De band met je kinderen is fysiek, die bloedband en als die voortijdig afgesneden wordt blijft dat trekken en pijn doen. Zeker als de band zo wreed verscheurd wordt als bij een zelfdoding. Ik had zelf ook kinderen, maar ze waren jong. Dat maakte het toch anders wat betreft inleving.
Toen mijn moeder dementeerde kwam al het verborgen verdriet eruit in een obsessieve aandacht voor alles wat met mijn gestorven zus te maken had. Foto’s van haar waarvan ze vertelde hoe ze die iedere avond voor het slapen gaan streelde, haar naam fluisterde en dan moest huilen. Oude schoolrapporten, diploma’s, ieder papiertje van vroeger, inclusief de inentingsboekjes, lagen in een kistje onder haar stoel en werden bij ieder bezoek van een van ons tevoorschijn gehaald. ‘Kijk eens wat ik gevonden heb?’, kondigde ze dan aan. Ik heb daar eerder over geschreven. Ik haatte dat kistje.

In mijn droom  is mijn zus vrolijk aanwezig. Het verdriet voorbij lijkt het, terwijl ik haar scherpe tong verdraag omdat die een zachte, zeer gevoelige binnenkant beschermen moet. De smart en de somberheid van mijn moeder zou ik graag eens in een droom willen tegenkomen met meer zachtheid, begrip en compassie, zoals ik die nu voel. Vergeef me Mam, voor alle kribbigheid en ongeduld.

Did you become a sausage?

In het nieuws onlangs: Nederlanders die het beste Engels spreken van Europa. Eindeloze komische fouten kwamen natuurlijk voorbij op radio en tv en internet.

Ze brachten me terug in de tijd, bij mijn vader. Ik heb eerder over hem geblogd (hier en hier) Hij was een extroverte persoonlijkheid. Een prater, die makkelijk contact legde. Tot op zekere hoogte een levensgenieter, lekker eten, een borreltje en een lolletje op zijn tijd. Hij was ook zeer consciëntieus. Alle uitgaven werden dagelijks bijgehouden, rekeningen op tijd betaald, begrotingen opgesteld, hij wist van ieder dubbeltje waar het gebleven was. Dat is in ieder geval NIET waarin ik op hem lijk, hoewel ik nu ook weer geen gat in mijn hand heb….

Ik moest dit keer aan hem denken omdat hij zo op zijn eigen manier zijn talen sprak. Ik heb ergens nog de certificaten liggen die hij haalde voor Duitse en Engelse handelscorrepondentie. Met alleen lagere school moest hij op zijn twaalfde gaan werken om het gezin te helpen met inkomen. Piepklein arbeidershuisje, acht kinderen, dan weet je het wel. Maar om hogerop te komen studeerde mijn vader ’s avonds. Zo leerde hij een mondje Duits en Engels spreken.

Hij had zijn karakter mee. Niet bang om fouten te maken kon hij zich overal verstaanbaar maken. In Duitsland, in Zwitserland en zelfs later toen hij een Amerikaanse schoonzoon kreeg. Dat was wel even wennen, na al het Duits dat hij meestal sprak tijdens vakanties. Maar niet getreurd, hij deed het gewoon. Tijdens het ronddelen van de verse worst bij de avondmaaltijd meende hij echtgenoot overgeslagen te hebben en vroeg hem: Did you become a sausage? Na enige aarzeling antwoordde die: Well, ur, yes, I think I did…

Het duurde even voor we de grap uitgelegd kregen aan de rest.

 

Poetsmijmeringen

Vanmorgen was ik aan het poetsen. Dat gaat bij mij een beetje als in het (schitterende) gedicht over het voorjaar van Vasalis. Vooral de laatste regels bedoel ik dan. Wissel het woord Lente in voor Schoonmaken en je hebt een idee van hoe ik bezig ben. Het is een storm die losbarst.

Voorjaar

Het licht vlaagt over ’t land in stooten
wekkend het kort en straf geflonker
der blauwe wind-gefronste sloten;
het gras gloeit op, dooft uit, is donker.
Twee lamm’ren naast een stijf grauw schaap
staan wit, bedrukt van jeugd in ’t gras…
Ik had vergeten hoe het was
en dat de lente niet stil bloeien,
zacht droomen is, maar hevig groeien,
schoon hartstochtelijk beginnen,
opspringen uit een diepe slaap,
wegdansen zonder te bezinnen.

Lang denk ik, morgen ga ik echt schoonmaken. Ik haal dan voor vandaag maar weer voor de zoveelste keer een snelle doek over de WC-bril en veeg met een vochtig WC-papiertje de vlokken stof van de grond. Met m’n stoffer en blik veeg ik de keukenvloer en met een oud gescheurd t-shirt om mijn rubberen vloerveger verzamel ik de stofnesten op het laminaat van de slaapkamers. Klaar. Voor het oog alles netjes.

Voor mijn gevoel echter niet. Ik ben tenslotte opgegroeid met een dweilende juffrouw Boenders, onze werkster (ja, dat was echt haar naam!). Een dagelijks stoffende en wekelijks ramenzemende, koperpoetsende, bleekmiddel verspreidende, zeer regelmatig stofzuigende en tapijten kloppende moeder. Dat gaat in je DNA zitten, geloof ik. Schoon is voor altijd verbonden met ‘glans’. Ramen, badkamertegels, keukenkastjes, houten meubels die het licht weerkaatsen als spiegels. En de geur van bleek, koperpoets en Vim.

Maar ik trap er niet meer in! Vanmorgen was ik me weliswaar hartstochtelijk in het zweet aan het poetsen, maar ik ken mijn grenzen langzamerhand.  Ik dacht terug aan een periode rond mijn veertigste, toen ik een ernstige burnout had en moest leren inzien wat daar de aanleiding toe was geweest. Ik weet nog zo goed dat ik worstelde met mijn identiteit. Wie ben ik nou eigenlijk? Een serieuze zoektocht. Maar het komische was (dat denk ik nu, toen niet natuurlijk) dat ik die hele verwarrende en bij tijden beangstigende zoektocht samenvatte met de volgende ‘wanhopige’ woorden: Ik weet niet eens of ik nou wel of niet netjes ben! Zo diep zat dat ‘schoon-zijn’ blijkbaar. De therapeute glimlachte en zei heel bemoedigend: Da’s een goed teken! Je kunt beter maar onzeker zijn dan dat je precies denkt te weten wie je bent. Veel gezonder! Sindsdien geloof ik heilig in het nut van ‘professionals’.

Inmiddels weet ik wel zeker dat het schoon-zijn gen ook in mij schuilt. Ik ben er enigszins mee behept, zeg maar. Mijn moeder was netjes en schoon, maar meer op een ‘voor het oog’ wijze. Niet obsessief. Mijn vader was schoon, netjes, en dat zélfs waar geen mensenoog kon schouwen. Alles moest georganiseerd, gestructureerd, schoon en netjes zijn. Huis, tuin, kantoor en ook op zichzelf was hij zeer schoon (dat was heel fijn, hij rook altijd heel lekker…). Het gevolg was dat hij eigenlijk nooit klaar was. Het is een soort ‘afwijking’ die in zijn DNA zat en dat hij heeft doorgegeven. Als ik ergens aan begin kan ik maar moeilijk stoppen. Ik zie het bij andere leden van de familie ook. De een heeft het met tuinieren, de ander met projecten achter de PC, ik heb het met Netflix haha! Het kán goed van pas komen, maar kan ook tot stress leiden.

Ik heb geleerd mijn standaard te verlagen. Niet alles hoeft te glimmen, en dan ligt er maar wat rommel op de vloer. So what! Ik heb vandaag me uitgesloofd, maar hoe mijn moeder ooit een heel huis kon doen in één dag? Ik heb naast het schoon-zijn gen ook andere genen blijkbaar. Eén ervan is dat ik ook graag luier, met mijn voeten op de bank en Netflix aan. Hmmm, daar moet ik wel mee leren doseren…

In de pré-Netflix periode schreef ik een blog over hetzelfde onderwerp. Je kunt die hier lezen

 

 

Schoonhoven, Sinterklaas en Schiedam

En toen liep ik opeens in mijn geboortestad, Schiedam. Op een uiterst miezerige, grijze, kille vrijdag.  Ik had echter warm gezelschap in de persoon van mijn oudste dochter, die het reisje had voorgesteld. We waren op weg naar het Stedelijk Museum voor een tentoonstelling van Jan Schoonhoven. Volgens de krantenberichten was hij een van de meest bekende beeldend kunstenaars in Nederland. Tot mijn schande had ik nog nooit van de goede man gehoord. Dochter, die in Trouw over hem had gelezen, attendeerde me erop. Het leek haar een leuke combi: het museum bezoeken en snuiven aan mijn wortels in Schiedam.

Het bleek ‘toevallig’ de sterfdag van mijn vader te zijn, de 27e november. Als familie hebben we bij het sterven van mijn moeder een graf gekocht omdat het ons speet dat de graven van mijn  vader en dat van mijn oudere zus (die in 1992 overleed), beide geruimd zijn. Er is geen graf meer om te bezoeken van die twee. Op mijn moeders graf staat nu een steen met (in liefdevolle herinnering) de drie namen. Vader, moeder en onze zus. Ik kom er niet zo vaak. Maar heb gemerkt dat in het memoreren van geliefden een tastbaar, zichtbaar monument(je) wel belangrijk is. Voor mezelf.

We dronken koffie onder het oude raadhuis. Boven ons de trappen waar mijn ouders, hun broers en zussen en generaties ooms en tantes, oma’s en opa’s, vrolijk vanaf zwierden in hun mooiste bruiloftskleding, op een van de belangrijkste dagen van hun leven (denk ik).

Vervolgens gingen we richting het museum, via een trieste winkelstraat in het centrum. De helft van de winkels staat leeg en de rest was òf gesloten of van vage herkomst. Niet fijn….Schiedam is zo’n prachtig oud stadje, maar economisch lijkt het niet goed te gaan. We ontdekten nog wel, op de valreep, een kringloopwinkel. Daar moesten we natuurlijk even snuffelen.

Bij het museum bleek dat dit tevens functioneert als slaappaleis van de Sint. Er is zelfs een aparte ingang voor zijn bezoekers. Binnenin de hal stond een grote troon waarop de goedheiligman even later in eigen persoon zelfs plaatsnam. Bijgestaan door de pieten (nog roetzwart in Schiedam, maar niet meer van de roet van de jeneverfabrieken) ontving hij groepen kleuters, waarmee hij plechtig de polonaise danste aan het einde van de audiëntie.

Wij bekeken ondertussen de abstracten van Schoonhoven (1914-1994). Hij hoorde bij een kunstenaarsbeweging die geen kunstenaar meer wilde heten of zijn, de zg. nul-kunstenaars. Ze maakten strakke geometrische ontwerpen, kleedden zich bewust in kostuum en zochten naar een uitdrukkingsvorm die zo neutraal mogelijk was. Schoonhoven (zijn hele leven ambtenaar bij de PTT in Den Haag) was gefascineerd, zo las ik, door radiatoren, putdeksels, luxaflex enzovoort. Van papier, karton, wc-rollen, creeërde hij, bijgestaan door een assistent, in de avonduren de meest strakke, regelmatige, ritmische werken.

Ambachtelijk zou ik het noemen. Zo arbeidsintensief moet het geweest zijn. In het begin gebruikt hij nog kleur, als rood, bruin of grijs. Maar later gaat hij over op wit. Als meest neutraal. Door de regelmaat, het lijnenspel, het ritme én de lichtval ontstaat er een bijna meditatieve kunst. Het woord sereen wordt ergens gebruikt. Rustgevend. Er zit ook, in mijn ogen, saai werk tussen. Rijen afdakjes van steigerhout. Hij kon ook niet weten dat je tegenwoordige bij iedere Blokker kerstbomen van steigerhout kunt kopen. Die lijken er namelijk op.

Later, in de motregen bij het graf, waren we allebei toch geroerd. De steen, met de namen, de herinneringen, het gemis, het definitieve en vijandige van de dood…het balt zich samen aan een graf. Op de steen staat: ‘Hoe lief heb ik Uw huis, oh Heer’, uit psalm 90. Hoe het er daar uitziet weet ik niet, maar de belofte troost. Zij zijn Thuis.

==========================================================

PS: voor recensies van de kunstkenners nog twee linkjes
NRC: De kunstenaar die van putdeksels hield
Volkskrant: Prachtige overdaad van wit.

 

De ingewikkeldheid van het familieleven

Onlangs heb ik een avondlang gesprekken gehad met sommige siblings (daar hebben wij helaas geen woord voor in het Nederlands, broers en zussen) over onze jeugd. Wat ging er goed, wat ging er fout? Hoe heeft het ons beïnvloed? Wat speelt er nog nu in ons leven? Hoe kijken we aan tegen onze vader en moeder? Er is altijd zoveel te bespreken. Wij waren met vijf kinderen en hebben allemaal onze eigen herinneringen en ervaringen.

Wanneer je als kind opgroeit met een driftige vader (of sibling) laat dat sporen na. Drift is namelijk onvoorspelbaar en onberekenbaar. Voor kinderen een factor van betekenis. Vooral in het ontwikkelen van een gevoel van veiligheid. Tegenover mijn driftige vader, stond mijn vredelievende en conflictmijdende moeder, die onder iedere woordenwisseling leed. Grotere tegenstelling kun je je niet voorstellen.

Mijn vader’s drift kwam, denk ik,  vaak voort uit onmacht. Wat hij wilde, was wat hij als ‘normaal’ ervoer. Wat hij belangrijk vond, maar waar hij geen woorden aan kon geven. Je gaat twee keer naar de kerk. Punt. We eten ś zondags om half negen ontbijt, dus moet je er om half acht uit. Punt. Je gaat naar catechisatie, proefwerk of niet. Punt.

In mijn herinnering slikten mijn broers en zussen niets voor zoete koek. Het was de beruchte generatielkloof die in de jaren zestig voor zo ontzettend veel onbegrip en wrijving zorgde tussen de generaties. Ik kwam net kijken (1955) dus was meer toeschouwer dan participant.

Terugkijkend, nu zelf ouder en wijzer (?) begrijp ik zoveel beter hoe vervreemdend alles geweest moet zijn voor mijn ouders. Zelf van de vooroorlogse generatie die geleerd had ouders niet te bekritiseren en te bevragen, kregen ze te maken met kinderen die opstandig waren, niet alles zomaar slikten en die het waarom wilden weten van iedere handeling of beslissing.

Iets van die ‘eigenwilligheid’ was mijn vader niet vreemd geweest in zijn eigen jonge jaren. Hij vertelde altijd met glinsterende ogen hoe hij zijn ouders te slim af was door in plaats van naar catechisatie (of iets dergelijks) naar dansles te gaan. Tot mijn grootvader hem een keer volgde (met een hoed diep over de ogen) en hem opwachtte bij het einde van de les…Maar hij erkende dat hij betrapt was en accepteerde de sancties. En dat was nu het verschil met de jaren zestig. Het gezag van ouders was niet langer vanzelfsprekend.

Mijn vader zei altijd dat mijn moeder hem op het rechte pad van kerk en geloof had teruggebracht. Hoewel hij altijd wel klaar stond voor een dansje met één van ons. Maar toch. Als het over het waarom van de dingen ging, gaf hij niet thuis. Vooral als hij voelde dat met die vraag ook zijn gezag werd aangetast, door de toon waarop die vraag dan gesteld werd. Stapje terug, de boel laten kalmeren en er dan nog eens over doorpraten was er niet bij. Er ontstond direct een aanvaring. ‘Omdat ik het zeg!’, was de standaard uitdrukking waarmee hij mijn broers en één van de zussen op de kast kreeg. Wóest was mijn oudste zus toen mijn vader bij mij de nagellak wegschrapte van mijn arme nageltjes, met een aardappelschilmesje. In mijn onschuld (ik was 6?) had ik die met mijn buurmeisje erop gekalkt. Het hoorde niet. Punt. Het was ordinair. Punt.

Mijn oudste broer en zus waren negen en tien jaar ouder dan ik. In mijn ogen bijna op het niveau van ‘grote mensen’. Een andere zus scheelde zes jaar en dan volgde de broer boven mij, drie-en-half jaar ouder. Met vijf goed gebekte, eigenwijze kinderen heeft mijn vader het wel erg te stellen gehad.

Wat meespeelde was dat hij, totdat ik een jaar of tien was, (dus ver voorbij de middelbare schooljaren van mijn oudste broer en zus) veel op reis was voor zijn werk. Soms wel een hele week, waarbij hij dan in een hotel overnachtte. Mijn moeder hield de boel draaiende, met moeite. Maar door haar zachte, conflictvermijdende aard,  was er minder ruzie. De sfeer was beter. Als mijn vader dan thuiskwam was het net of alles anders was.

Ik heb mijn vader, o.a. door het vele geruzie (in mijn beleving tenminste) tijdens mijn eerste tien levensjaren niet echt leren kennen. Toen mijn broers en zussen geleidelijk het huis verlieten om te gaan studeren of werken (of trouwen) werd de sfeer anders. Minder gespannen. Ik kreeg wat meer contact met hem.  Maar het bleef toch altijd wat moeizaam. Hoewel ik nooit heb getwijfeld aan zijn liefde voor me. Pas later heb ik me gerealiseerd hoe ik hem bekeek en beleefde door mijn moeders ogen. Zo vast zat ik aan haar, dat een eigen oordeel eigenlijk pas mogelijk werd toen een volkomen buitenstaander, in de persoon van mijn echtgenoot, de dynamiek van die relaties binnenkwam en (positief) beïnvloedde. Hij benaderde mijn vader als een gesprekspartner, zonder de lading van vroegere irritaties en gevoeligheden en dat gaf me een ander beeld.

Mijn vader was een kind van zijn tijd. Met veel inspanning en hard werken heeft hij een relatief groot gezin kunnen voorzien in alles wat nodig was en meer. Al heel vroeg gingen we op vakanties. Er waren altijd cadeautjes, met verjaardagen en Sinterklaas. Tweemaal per jaar werd er kleding gekocht. Hij hield van gezelligheid, trakteerde in de vakanties op drinken, op patat en kroketten.

Had hij verstand van opvoeden, nou nee…Was hij wijs, iemand bij wie je altijd terecht kon om je hart uit te storten? Nee, ook niet. Hij had weinig geduld, was geen pedagoog en zeker geen goede luisteraar. Hij ging gauw meppen, wat ook geen aanbeveling was. Was hij dus een slechte vader? Nee, absoluut niet. Hij was een vader met de beste bedoelingen en veel menselijke zwakheden, zou ik zeggen. Uit het feit dat hij alle kinderen koosnaampjes gaf en de manier waarop hij over ons praatte, heb ik altijd geproefd dat hij ten diepste gek op ons was. Met terugwerkende kracht realiseer ik me dat ik eigenlijk ook wel gek was op hem. Dat is het geschenk van ouder worden, vind ik. Je wordt milder, snapt beter waar gedrag vandaan komt en je weet zoveel beter hoe zwak en gebrekkig veel van je eigen reacties en handelingen waren en zijn.

De grootste invloed die mijn vader op mij heeft gehad is, dat ik nog steeds gek ben op ergens koffie te drinken, het super gezellig vind om met elkaar een glas wijn (liever geen jenever) te drinken en dat ik geknield bid. Dat zag ik hem vroeger doen, zoals ik al eens eerder schreef. Onbewust blijk ik dat overgenomen te hebben als gebedshouding. Het helpt concentreren is mijn ervaring. En dat is uiteindelijk de grootste invloed: die vaste, diepe overtuiging van mijn vader dat er een Vader in de hemel is, Die, wat er ook gebeurt ons liefheeft en dat Hij in Jezus naar ons toegekomen is. Het was een worsteling voor hem om daar op te vertrouwen, in de teleurstellingen die het leven hem brachten, maar eraan getwijfeld heeft hij niet.

Gij zijt geweest, o Heer, en Gij zult wezen. de zekerheid van allen die U vrezen. Geslachten gaan, geslachten zullen komen: wij zijn in uw ontferming opgenomen (Psalm 90:1)

We hebben de psalm op zijn begrafenis gezongen en ik heb hem bijna mee horen zingen!

Karel Hendrik Sonneveld 1914 –1986

Mijn vader, 20 jaar, 1934
Mijn vader, 20 jaar, 1934

Vandaag zou hij 101 geworden zijn, mijn vader. Betrekkelijk jong gestorven, voor deze tijd tenminste, net na zijn twee-en-zeventigste verjaardag in 1986. Zo lang geleden al. Onze kinderen hebben slechts een vage herinnering aan hem. Behalve de jongste, die zich goed herinnerd aan zijn sterfbed nog een psalmversje gezongen te hebben (in het gebrekkige Nederlands van een Engelssprekende driejarige)

Op sterven

Wij woonden in die jaren in Zuid-Korea. Ik kreeg een telefoontje uit Nederland dat mijn vader op sterven lag. Zijn gezondheid was al jaren zwak, maar er was vrij laat longkanker geconstateerd. Vanwege zijn slechte conditie was een operatie niet mogelijk. Ik vertrok met onze jongste naar Nederland. Echtgenoot bleef achter met de drie andere kinderen, die op school zaten, bijgestaan door onze adjoemoni.

In Nederland aangekomen bleek het iets beter met mijn vader te gaan.  Hij was weer wat gaan drinken waardoor het onmiddelijke sterfgevaar was geweken. Altijd al mager en knokig, schrok ik alsnog van hem, zo intens mager als hij nu was. Een tijd van wachten begon. Beter zou hij niet meer worden. Lang had hij niet meer te leven. Maar geen dokter kon zeggen hoelang het zou gaan duren.

Ik logeerde bij vrienden in de buurt. Ons kleintje mocht daar blijven wanneer ik naar het ouderlijk huis ging. Daar werd een ziekenhuisbed neergezet in de huiskamer en kwam de thuiszorg om mijn vader te wassen en te verzorgen. Maar veel van de rest van de verzorging deden we zelf. Als vijf broers en zussen met mijn moeder. We draaiden een rooster. Ook ’s nachts. Omdat ik van ver kwam en ons dochtertje bij (voor haar) vreemden logeerde, hoefde ik niet in de nachtdienst mee te draaien. Als ik na een late avondwake in mijn koude logeerbed kroop, naast het kleintje, kwam er steevast een warm handje in mijn richting gekropen…mommy, fluisterde ze dan slaperig…Dat maakte de hele moeilijke dag weer goed.

Een lang proces

Het duurde en duurde maar. Mijn moeder raakte uitgeput en wilde graag dat mijn vader naar het ziekenhuis zou gaan. De huisarts raadde het af. Het zou het stervensproces verstoren. In het ziekenhuis moesten ze hem een infuus geven, een sonde voor voeding en alle organen zouden protesteren na weken van nauwelijks gefunctioneerd te hebben. We aanvaardden het advies van onze arts. Hoewel het me een licht ongemakkelijk gevoel gaf. Leed mijn vader nu dorst? Hoe beoordeelde je dat eigenlijk. Pijn had hij niet. Wel was hij erg benauwd en hoestte veel. Eten deed hij niet en heel af en toe nam hij een slokje ergens van. Meestal sliep hij, maar soms kon je een gesprekje voeren. Het vreemde was dat hij steeds bleef vragen wat er met hem was. En dat hij bleef zeggen dat ‘als het maar weer lente wordt, knap ik weer op’.

Over het sterven zelf konden we niet praten. Hij ontkende de ernst van de situatie. pappa (2)Dat herinner ik me als heel vervreemdend. We konden geen afscheid nemen, niet echt terugkijken. Volgens de huisarts was het mogelijk een uitzaaiing naar de hersenen, die hem zo vreemd deed reageren. Hij bleef mijn vader voorhouden dat hij ernstig ziek was en op sterven lag. Heel af en toe, meestal ’s nachts was er even een besef van het einde. Een van mijn broers las een psalm met hem, wel uit eigen beweging, geloof ik.

Kan ik blijven?

Mijn ticket was een maand geldig. Opnieuw een ticket kopen was uitgesloten, zo duur als dat was. Ik begon me zorgen te maken of ik wel aanwezig zou kunnen zijn bij het sterven en alles wat daarop volgt. Zou ik wel kunnen rouwen samen met mijn familie? Of zou ik dat opnieuw moeten missen?  Een aantal jaren daarvoor was een van mijn zwagers plotseling overleden en ik had ervaren dat ik, geografisch zo ver verwijderd van iedereen, daar nooit echt over had kunnen rouwen. Voor rouw heb je anderen nodig, die de persoon net zo hebben lief gehad als jij en hem net zo missen zullen. Op je eentje rouwen is een raar, eenzaam proces.

Een paar dagen voor mijn ticket verliep overleed mijn vader. Ik was erbij en weet nog hoe schokkend het was. Hij stierf in mijn moeders armen, met mijn zus en mij aan het bed. Hij stierf tijdens een hoestbui. Niet rustig en vredig zoals later mijn moeder en schoonmoeder in hun diepe comaslaap. Dat had ik hem achteraf gegund. Palliatieve zorg was er in die jaren nog niet echt.

Veel mensen ervaren aanvankelijk opluchting als één van de emoties na het sterven van iemand met een lang en moeilijk ziekbed. Dat was bij ons allemaal zeker het geval. Mijn vader was een gelovige man die zijn hele leven vol overgave psalmen en gezangen had gezongen en een rotsvast vertrouwen had in zijn Heer en Heiland Jezus Christus. Hoewel gebrekkig en menselijk falend in gedrag en levensstijl (zoals iedereen), was hij een kind van God. Voor hem brak nu eindelijk de tijd van rust en vrede aan, na lange jaren van onrust en zakelijke conflicten die zijn gezondheid hadden aangetast. Ruimte voor opluchting alom dus.

Naar die stad wilde ik terug, Busan Zuid-Korea
Naar die stad wilde ik terug, Busan, Zuid-Korea

Ook de begrafenis heb ik nog mee kunnen maken. Na vier weken was ik verscheurd van binnen. Man en drie kinderen aan de andere kant van de wereld. Geen contact, behalve door brieven en héél af en toe een telefoontje. Onvoorstelbaar voor mensen van nu om te bedenken hóe ver je van elkaar gescheiden was, zonder internet en smartphone. Ik kon nu wel rouwen met mijn familie. Maar nu miste ik mijn man en soulmate, en mijn kinderen, die me konden troosten. Gelukkig was mijn terugreis aanstaande. De dag na de begrafenis liep ik alweer inkopen te doen voor Sinterklaas, om echte Hollandse cadeau’s aan de kinderen te kunnen geven. Ik kon niet wachten tot we samen weer in het vliegtuig konden stappen om de lange reis (23 uur, van deur tot deur, toen) terug te aanvaarden.

Het is allemaal vele jaren geleden, 29 jaar om precies te zijn. Maar het is een ervaring die diep in mijn ziel gegrift staat. Ik besef pas nu dat ik het die maand altijd koud had. En dat dat natuurlijk kwam omdat ik mijn gezin zo miste. Ik werd pas weer warm als ik dat kleine handje voelde ’s nachts….Toch ben ik dankbaar dat ik die maand heb kunnen doorbrengen met mijn vader en mijn familie. Ik heb me afhankelijk gevoeld van God en het heeft me sterker gemaakt in wie ik ben. Dat is een beetje een cliché, maar ik kan er geen andere woorden voor vinden. Juist het alleen doormaken van zo’n moeilijke periode heeft mijn vertrouwen doen groeien dat God er is, ook als ik er alleen voor sta. In dat kleine warme handje ’s nachts, heb ik Zijn Hand gevoeld.

%d bloggers liken dit: