Van Airbnb naar TakeCarebnb

Wie mij kent weet dat ik al heel wat Airbnb’s (en hun eigenaars) heb gezien in mijn vakantietijd. Echtgenoot en ik zijn lang geleden al begonnen met deze manier van vakantie houden. Het had toen nog meer het karakter van couchsurfen . Iemand stelde een kamer in zijn/haar huis ter beschikking voor een hele redelijke prijs. Je zat dan in een gewone buurt, kreeg inside informatie over bezienswaardigheden waar nog niet hordes toeristen kwamen en zo kreeg je echt een vleugje van het ‘authentieke’ leven van het bezochte vakantieland.

Zo’n vakantie was betaalbaar nadat we onze vouwwagen hadden weg gedaan (spijt van trouwens). Zomerhuisjes (een valse benaming voor superdure bungalows op vakantieparken) vonden we te duur, maar stonden ons ook tegen omdat ze zo afgesneden zijn van waar het gewone leven zich afspeelt. Hoewel, soms is dat ook lekker, hoor, even helemaal weg. Door de jaren heen ontwikkelden wij echter wel een voorkeur voor die Airbnb’s. We bleven een paar nachten per plek en trokken dan weer verder. Ooit begonnen we in Heidelberg, bij ‘der Mannfred’.

Onze kamer in Heidelberg 2014

Het was onze eerste toer voor E30 per nacht. De uitdaging was zo goedkoop mogelijk zo ver mogelijk (Pyreneeën) te reizen. Dat is gelukt. Ik geloof dat we in die vakantie 4 of 5 pleisterplekken hadden waarvan die in Nimes de meest memorabele was. Bloedje heet, op een zolder met schuine wanden met de fan constant aan, heel de nacht, maar met een super aardige uit Algerije afkomstige gastvrouw die alleen Frans sprak, help! Nimes was fantastisch. We hadden ook nog fietsten bij ons, dus we fietsten criss cross door de stad, overal heen.
Van dit soort ervaringen leer je. Nooit meer schuine daken. Synoniem voor zweetnachten.

Sue, onze gastvrouw in Nimes


Van Nederland tot in Griekenland en de VS hebben we dankbaar gebruik kunnen maken van Airbnb’s. Tegenwoordig zijn het helaas steeds vaker verkapte hotels. Duur dus. Jammer.

TakecareBnB

Als Airbnb fan trekt de naam Takecarebnb natuurlijk direct mijn aandacht. Ik vond die naam heel ingenieus bedacht, ook al wist ik nog niet wat het was. Ik ben het gaan Googlen en het blijkt een organisatie te zijn die al een aantal jaren succesvol bezig is statushouders te matchen met Nederlandse gezinnen. Ze wonen daar dan een periode tot ze zelf een woning hebben. Het is een gelegenheid voor de statushouder op een leuke manier te integreren en Nederlands te oefenen. En tegelijk ontlast het de AZC’s die overvol zitten. Onder andere vanwege de wooncrisis, waardoor het gebrek aan woningen voor vluchtelingen die het recht hebben hier te blijven permanent lijkt te worden.

Ik vond het een briljant idee. We hadden al tijdelijk onderdak geboden aan een aantal Griekse studenten die geen kamer konden vinden en dat ging prima. Onze zolderkamer staat leeg en er zit een extra douche en wasbak. Dus daad bij het woord gevoegd en gebeld met Takecarebnb en een gesprek angevraagd. We wilden ons eens rustig orienteren.

Van dat rustig kwam niet veel terecht. Direct de week erop werd ik gebeld. Door een vrijwilliger met verstand van zaken die als matchmaker voor de organisatie werkt. Een heel prettig gesprek volgde. Wie we waren en wat we verwachten. Wilden we een man of vrouw. En meer van dat soort vragen.
Na weer een week werd er gebeld met een voorstel. Dit ging snel! De kandidaat was een Syrische jongeman met status die als ‘koppelgemeente’ (COA jargon voor de stad waar de persoon huisvesting moet krijgen) Utrecht kreeg toegewezen en daarom graag in die omgeving in een gezin wilde logeren.

Er volgde een kennismaking met de coach erbij. Dat voelt wat onwennig, maar de coach wist het gesprek goed te leiden. Dat onze gast uitstekend Engels sprak was een groot voordeel! In de Takecarebnb procedure volgt dan het ‘proefslapen’. Dat is uiteraard niet zoiets als het bed uitproberen (haha), maar het zijn drie dagen met elkaar doorbrengen voor een nadere kennismaking, wederzijds. Na iedere kennismaking bestond er de mogelijkheid om alsnog af te zien van een vervolg, ook dat weer wederzijds.

Alles verliep positief en sinds januari hebben we dus een extra huisgenoot.

Het vervolg

Ik zou liegen als ik zei dat alles direct prima ging. Iedere extra persoon in huis brengt het evenwicht enigszins uit balans en het kost tijd om weer te wennen. Je leeft tenslotte dicht op elkaar. In de eerste weken heb ik heus wel gedachtes als ‘waar ben ik aan begonnen’ gehad. Het kost echt tijd. Een keer heb ik om advies gevraagd aan onze contactpersoon en dat was heel nuttig. Nu na twee maanden kan ik zeggen dat we de periode verlengd hebben. We kennen elkaar beter en de balans heeft zich hersteld, denk ik.

Er zijn een paar dingen die het ons makkelijk maken. Zoals gezegd, het Engels van onze gast en al aardig wat Nederlands (na 7 maanden!). En hij heeft gevoel voor humor.

Oekraine en regels

Onze situatie werd opeens heel actueel toen al de Oekrainse vluchtelingen in Nederland arriveerden. Ik las over mensen die spontaan naar de grens reden en mensen ophaalden om bij hen thuis te wonen. Fantastisch dat er zoveel behulpzaamheid en spontaniteit was. Ik hield wel mijn hart vast. Hoe zou dit gaan? Een of twee extra personen in huis gaat nog wel, maar een heel gezin? En puur spontaan, zonder begeleiding…
Inmiddels zie je reportages op het nieuws verschijnen van mensen die zeggen dat het toch tegenviel en dat de gasten zulke rare gewoontes hebben. De taalbarriere speelt ook een rol.

Regels en gewoontes?

Het grappige is dat ik dacht dat wij als huishouden niet veel regels hadden. Onze gast vroeg er nadrukkelijk naar in het begin. ‘Wat zijn jullie regels?’ Ik moest een beetje lachen. Regels, nee, daar kon ik zo niet iets bij bedenken. Het klonk wat kostschoolachtig..

Hoe langer S bij ons is des te meer besef ik dat we allerlei ongeschreven regels hebben waar ik mezelf niet van bewust bent. Meer dan regels zijn het verwachtingen die meekomen allereerst in de cultuur van je gezin en ook van je land.

Etenstijden zijn een voorbeeld. (Ook genoemd door de gastgezinnen van Oekraieners). Wij hanteren geen wekker wat betreft tijd, maar we eten wel drie keer per dag. En oh ja, we drinken koffie in de ochtend en thee in de middag en ook koffie weer ’s avonds, op redelijk vaste tijden, met een marge van een half uur of zo. Onze gast is vanuit zijn achtergrond gewend te eten en drinken wanneer hij trek heeft. En dat zijn andere tijden dan de onze. We eten en drinken dus niet vaak samen.
Dat gaat op een gegeven moment toch kriebelen. ‘Waarom eet ‘ie niet gewoon mee, doe normaal..’ Dan moet je dus nadenken, waarom vind ik dat lastig? Maakt het uit, zolang hij zijn eigen rommel maar opruimt? Ik realiseerde me dat voor ons eten en koffiepauzes meer zijn dan alleen je maag vullen, het is ook een sociaal gebeuren, van uitwisseling en even kletsen. (Telefoons vormen trouwens een bedreiging) Het ging me ten diepste dus niet om het eten, maar het voelde als gebrek aan interesse. Onze gast is een introvert persoon die meestal niet in de stemming is om veel te praten.
Inmiddels sturen we een appje dat we over een x aantal minuten gaan eten en laten het bij hem of hij al dan niet mee-eet. En hij weet ondertussen dat wij het gezellig vinden af en toe samen te eten. En daar houdt hij weer rekening mee. eens kijken hoe dat bevalt.

Wij kennen het fenomeen van eten wanneer je trek hebt en niet op bepaalde tijden nog uit Korea. Daar waren wij raar dat we op de klok keken of het etenstijd was. Dat weet je toch gewoon wanneer je honger hebt? Nog vreemder vonden ze het daar dat kinderen op een bepaalde tijd een middagdutje moesten doen. ‘Om zo laat slapen? Maar als ze dan geen slaap hebben?’ vroegen ze dan stomverbaasd.
We hebben daar wel moeten leren dat onze tijdgerichte cultuur niet altijd beter is. Leven in een totaal andere cultuur dan de jouwe is een confrontatie met jezelf en wat je voor waar en ‘normaal’ beschouwt.
Zo gaat het ook met een vreemdeling in huis. Wie is er nu eigenlijk raar?

Dat wij geen water hebben op het toilet om je billen mee te wassen is pas raar! En dat we met onze vieze schoenen door het hele huis banjeren…wat dacht je daar van?

Rouw doet gewoon pijn

Als de jaren voorbij gaan

Ik denk de laatste tijd veel aan mijn oudste zus Loes, die na jaren van ongelukkig zijn, vergeefs zoekend naar eigen innerlijke kracht, een einde aan haar leven maakte. Het is 29 jaar geleden in juni. 10 maart zou ze 74 jaar geworden zijn. Loes en ik scheelden acht jaar. Toen ze stierf was ik 37 en zij was 45. Ik was jong. Het jongste zusje. Die positie verandert nooit, ook niet wanneer je volwassen bent. Maar wanneer iemand sterft, en jij wordt veel ouder (ik ben nu 66) gebeurt er iets raars. Zij is nu zoveel jonger dan ik. Nu is ze net zo oud als mijn oudste dochter. En ik denk, wat was ze nog jong! En mijn hart doet opnieuw pijn om haar leven en om wat ze niet meer heeft kunnen beleven.

Rouw om wat er niet meer zijn zal

Dat is een van de gezichten van rouw die ik veel beschreven zie in artikelen en boeken, zoals in het prachtige, fijnzinnige en hartverscheurende boekje van P.F. Thomése over de dood van zijn dochtertje als baby van een paar weken oud. Hij kan als geen ander verwoorden wat rouw is. Niet alleen het acute gemis, maar de pijn om wat er nooit was, is en zijn zal. Maar waar je wel op hoopte. Blijkbaar. En naarmate de tijd vordert stapelen die verlieservaringen zich op. Voor een ouder die een kind verliest zó pijnlijk. Niet het eerste lachje van herkenning, niet de eerste woordjes, niet de eerste stapjes en dat gaat zo een leven lang door. Hij/zij zou nu ..-Verlies. Minder rauw wellicht door de jaren heen. Maar toch op gezette tijden steeds weer die mokerslag. Die ervaring wordt nog wel eens vergeten door anderen die (nog) niet door rouw om (jong) gestorven geliefden zijn heen gegaan. Het geldt evengoed voor wie een partner verliest of een ouder. En ook, zeker, voor wie nooit ouder werd of nooit een partner vond. Ook daar is sprake van verlies en rouw, terwijl er nooit een kind of partner was. Dan is het verlies van hoop, een verlangen, een droom. Wat er niet zal zijn kan soms evenveel pijn doen als missen wat er was.

Wat er niet zal zijn kan evenveel pijn doen als missen wat er was.

Herinneringen

Ik heb vaker over mijn zus Loes geschreven. Het gesprek met koningin Maxima waarin ook haar zusje Inés ter sprake kwam bracht Loes weer zo dichtbij dat ik de behoefte voel om over haar te schrijven.

Loes was een zeer intelligente vrouw met een scherpe geest (en tong). Loes deed, als enig meisje, gymnasium B maar ging na haar examen werken als leerling laborante bij Shell, omdat ze zou gaan trouwen. Studeren werd niet verboden, maar ook niet aangemoedigd in ons gezin, denk ik. Mijn vader wantrouwde de universiteit omdat het tot geloofsverlies zou leiden. Wellicht was er ook sprake van financiële barrières? We waren een typisch middenstandsgezin. Hoe dan ook, Loes trouwde met haar jeugdliefde en na verloop van een aantal jaren is ze alsnog gaan studeren. Haar man studeerde in Delft. Zij Nederlandse letterkunde in Leiden. Ik herinner me dat ik voor het eerst iets met haar deelde, namelijk liefde voor taal en boeken. Verder was ik als acht jaar jonger zusje ten diepste bang voor haar. Tegen haar woorden was ik nooit opgewassen en haar temperament beangstigde me. Ze was opvliegend en gauw geïrriteerd. Althans, in mijn beleving. Bij mijn vader riep ze regelmatig woede op en bij mijn moeder een gevoel van machteloosheid, beiden omdat ze haar niet konden weerspreken als ze weer eens een reden had om iets wel of niet te willen doen. Dat leidde tot een ruzieachtige sfeer in het gezin die mij veel angst bezorgde.

Haar eerste man, Gert, vriendje vanaf haar veertiende, was (opnieuw in mijn herinnering) een zachter iemand. Met humor. Wat gesloten. Allengs ontstonden er spanningen in het huwelijk. Mijn zus bewoog zich weg van kerk en geloof. Hoe dat met mijn zwager zat weet ik niet. Alleen weet ik dat hij moeite had met haar nieuwe opvattingen over vrijheid en feminisme. Dat vertelde ze me ooit. Mijn zwager raakte depressief en kreeg behandeling. Werd opgenomen, slikte medicijnen. Midden jaren zeventig weet ik nog dat ze er veel op uit gingen, om weg te zijn van hun bovenwoning in Schiedam, om door de fietstochten afleiding te zoeken. Het was een moeilijke tijd voor beiden.
Het huwelijk liep uit op een scheiding. Ondertussen was Loes lerares Nederlands geworden aan een gymnasium.

Ook haar tweede huwelijk hield geen stand. Dit maakte ik niet mee van dichtbij. Haar tweede man heb ik nauwelijks gekend omdat wij in die periode in het buitenland woonden. Bij een verlof zagen we haar en ik herinner me nog altijd goed hoe lastig ik het vond die eerste paar keer om haar te zien. Ze wilde lange en diepe gesprekken en ik was nog niet zo ver om heel erg naar mezelf te kijken. Ik was vooral vrouw en moeder en het wonen in Korea en het leren van de taal gaven me voldoening en zelfvertrouwen. Ik was niet bezig met ‘zielenroerselen’, zoals zij. Ze was ook niet gelovig en had allerlei opvattingen die ik niet deelde maar ook niet goed kon weerleggen…Kortom ze maakte me erg onzeker en moe.

Kentering

Toen ik ernstig ziek werd in Korea in 1986 en daar in het ziekenhuis lag heeft ze mij verzorgd. Ze was ‘toevallig’ op vakantie bij ons en heeft haar vlucht terug uitgesteld. In die periode is er voor het eerst een echte band tussen ons gegroeid. Ik voelde me een gelijke, voor het eerst in onze relatie. Mijn eigen zelfvertrouwen was blijkbaar zo gegroeid dat ik me niet langer door haar bedreigd voelde. We hebben veel gelachen samen. Echte zussen waren we. Ik heb er hier over geschreven. En hier.

Rouwen kun je niet alleen

Vijf jaar eerder was mijn zwager omgekomen bij een tragisch ongeval waarvan we nooit zullen weten of zijn val in een diepte in Frankrijk een zelfgekozen val was of niet. Ik heb geen afscheid kunnen nemen en ook niet bij zijn begrafenis kunnen zijn omdat we in Korea woonden. Toen heb ik geleerd dat rouwen op je eentje niet kan. Niemand kende hem in mijn naaste omgeving. Alleen mijn echtgenoot, maar ook niet zoals ik hem vanaf mijn jonge kinderjaren kende. Ik herinnerde me geen tijd dat hij er niet was. En nu was hij dood, begraven en weg en ik ben volgens mij niet eens bij zijn graf geweest tijdens het eerste daaropvolgend verlof. Zo niet bestaand leek alles.

Wat is de juiste hulp?

In 1988 keerden we terug naar Nederland waar ik een zieke, diep depressieve zus aantrof. Ik heb zóveel uren tijd besteed aan het luisteren naar mijn zus. Hoe te helpen? Ze draaide al jaren mee (a raison van F300 per maand) in een alternatieve psychologenpraktijk van ene Godefrieda Hoogenraad-Obermann (inmiddels overleden), die predikte dat we in onze kracht moeten leren staan. Godefrieda werd, bedoeld of onbedoeld, haar goeroe. Loes was anti medicijngebruik, zeer gekant tegen het GGZ hulpverlenerscircuit. Het ging om eigen innerlijke kracht aanboren. Hoe wij ook probeerden, de GGZ was taboe. Terwijl wij haar achteruit zagen gaan.

Op het laatst toen ze in een crisisopvang-gezin zat (goede vrienden van ons) is ze zich gaan realiseren denk ik, dat er geen andere mogelijkheid meer was dan professionele hulp te zoeken. Die keuze heeft ze niet willen maken. Na haar (voor nabestaanden zeer traumatiserende) dood vonden we in haar flat het telefoonboek geopend bij de (psychiatrische)Joriskliniek in Delft. Heeft ze nog gebeld?

Zoveel emoties

En dan kom ik weer terug bij Maxima die in het interview zei, dat rouw na zelfdoding van een geliefde gecompliceerde rouw is. Zij en haar familie hadden zóveel gedaan om te helpen. Maar was het de juiste hulp geweest? Had het misschien anders gemoeten? Meer, minder? Je zult het nooit weten. Daarbij is er een enorme mix aan emoties na zo’n gebeurtenis. Pijn. Machteloosheid, boosheid, verdriet. Niet alleen voor jezelf maar voor je vader, je moeder. Het is immers het ergste wat een ouder overkomen kan?

Rouw is altijd ingewikkeld. Dat weet ik inmiddels. Verdriet, gemis om iemand kan op de raarste momenten opeens weer oplaaien. Er is geen fasering en dan langzaam niets meer. Ik weet het van vriendinnen die hun partner verloren. Soms al bij leven door Alzheimer. Het intense gemis kan zomaar oplaaien.

Hevig bewogen

De hevige emotie die Jezus voelde bij het graf van Lazarus. Het staat aangrijpend beschreven in Johannes 11. Ik begrijp dat er in het Grieks staat dat hij ‘hevig bewogen, verbolgen’ was. Dat is wat de dood teweeg brengt. De dood van mens en dier. Ik zag het de afgelopen dagen weer hier bij me thuis. Plotseling lag geliefde kat Ollie dood in de tuin. Hij had een hartafwijking, dat wisten we, maar toch. De tranen gestort om zo’n klein, weerloos dier geven iets weer van de hevige emotie die Jezus voelde bij het graf van Lazarus. Die dood is een vijand. Hij ontregelt het leven en laat je ontredderd achter. Iedere keer weer. Waar is Inés nu, vroeg Matthijs van Nieuwkerken aan Maxima. Ze wist het niet. Jammer, want er is meer troost dan dat ze ‘vast op een plek is waar ze rust heeft’. De belofte van overwinning op die afschuwelijke dood is er. Eens, ooit. Het bewijs? Jezus van Nazareth Zelf. Dat vraagt vertrouwen. Wat zo ontzettend op de proef gesteld kan worden. Maar die twijfels hebben we gemeen met mensen uit het nieuwe testament. Ga dan praten met die en die, zegt Paulus. Of met die 500 mensen die nog in leven zijn en die Hem zelf gezien hebben (1 Korintiers 15:6). Het is geen sprookje, zegt Petrus (2 Petrus 1:16). Jezus was kwaad op de vijand dood en heeft laten zien dat Hij sterker is.

Ik wil dat geloven en me er door laten sterken.

Er is hoop. Ook na de dood.

De Chelsea chop – weer een levensles uit de tuin

Wat verlang ik naar de groei van mijn zaailingen. Het hele proces van zaaien, opkomen van het zaad en het verspenen van de jonge prille, fragiele plantjes is spannend en kan frustratie geven. Zaad dat niet opkomt. Zaad dat wel opkomt maar na een paar dagen al op een veel te lang, wiebelend stengeltje staat. Of na een succesvolle ontkieming alsnog aan schimmel of rot bezwijkt. Ieder succes maakt mijn hart licht en blij. Iedere mislukking is drie keer slikken en opnieuw beginnen.

Maar dan. Het zaad is opgekomen. Het is met succes verspeend. Het is afgehard voor planting naar buiten. Met voorzichtige vingers vouw ik de plantjes met hun worteltjes in hun zwarte bedjes. Ik wacht een week, kijk natuurlijk iedere dag, en dan, jawel, ze slaan aan, ik zie de nieuwe blaadjes komen! Ik moet nog weer langer wachten tot de eerste knoppen verschijnen. Wat een gevoel van voldoening! Het is gelukt! Alle barrières zijn genomen, alle obstakels overwonnen. Het wonder gaat geschieden, de eerste bloemen gaan ontluiken!

Maar dan. Dan komt het meest pijnlijke moment. De handeling die het meest in mijn eigen vlees snijdt als het ware. Zal ik het maar overslaan? Gaan ze het overleven?

Dat gruwelijke ‘het’ is de Chelsea Chop!
Ooit van gehoord? Ik leerde erover in het befaamde Britse tuinprogramma Gardeners World van de BBC. Het was een uitzending over de, onder tuiniers, beroemde Chelsea Flower Show, die ieder jaar gehouden wordt in Engeland. Tuinontwerpers strijden om prijzen en stellen de meest prachtige en artistieke tuinontwerpen ten toon aan jury en publiek.

Photography by Gavin Kingcome

Een van de adviezen van de kenners om net zulke mooie, vol bloeiende planten te krijgen als op die flower show (haha…mocht je willen), was de zogenaamde Chelsea Chop. Hop, de snoeischaar in de groeiende stelen. Laat je ze gaan dan hou je armetierige, miezerige bloemstengels die maar met één bloem bloeien. Met een rigoureuze knipbeurt (wég, met alle net verschenen knoppen) van een derde van de plant kun je er zeker van zijn dat er een breed groeiende, bossige plant ontstaat. Het voelt als iets van mezelf afhakken. Eindelijk het punt bereikt waar ik zoveel moeite voor heb gedaan en dan, knip, weg…(voel je de levensles al aankomen?). Juiat datgene wegsnijden wat zo veelbelovend lijkt. Dat wat nou net lijkt te bevestigen dat al je moeite ertoe heeft gedaan. Er staat hier toch maar een bijna volwassen plant die uit een miniem zaadje is opgekweekt met al jouw aandacht en liefde en zorg. En het dan nu zomaar bijna halveren? Poeh!

Ik kon het niet helpen maar dacht toch verder na over de Chelsea Chop die we soms ook in ons leven moeten toepassen. Je kunt je (levens)tuin vol laten groeien met lange, dunne bloemstengels die bij de eerste storm plat liggen. Of met de schaar erin, terug snoeien en geduldig met vertrouwen wachten op de nieuwe, vollere bloei.

Je mag je eigen toepassing maken!

Dierenliefde in de familie

Angst voor poezen – nurture

Alle kinderen gaan volgens mij door een fase heen dat ze een hond, poes of ander huisdier willen. Ik was een jaar of zeven, acht, denk ik, toen ik een hond wilde. Er was geen denken aan, dat wist ik ook al voordat ik zelfs mijn verlangen uitte. Mijn moeder kwam uit een gezin waar huisdieren niet alleen niet geliefd werden maar, zoals zij er tenminste over sprak, met een panische vrees gevreesd werden. Ze kon het woord poes of hond niet eens uitspreken zonder er al een diep, angstige afkeer voor in haar stem te laten meeklinken.

Onze Tommy met gebruiksaanwijzing

Naar eigen zeggen had ze door haar moeder die angst gekregen. Die vertelde het smakelijk gruwelijke verhaal dat de familie rondgaat als ware het een oorlogstrauma, veelal aangedikt door eigen afkeer van beesten. Oma van Katwijk had vis gehaald en zou op straat zijn achterna gezeten door een kat. Heel snel was ze naar binnen gerend en had de deur met een klap dicht gegooid. Echter, de halsband van de kat, waaraan een riempje zat, was tussen de deur blijven haken, waarop de kat zichzelf verhing. In opdracht van ik weet niet wie, moest de kleine Sjaan met de dode kat naar boven (waarheen?) lopen, het arme beest voortslepend aan de riem. Ze kon zich haar hele leven het ‘bonk, bonkebonk’ van die dode kat op de traptrede herinneren als een nachtmerrie. Die ze doorgaf aan haar kinderen. Mijn moeder dus.

Ik heb het verhaal nooit helemaal gesnapt en het zal in mijn geheugen ook wel een eigen leven zijn gaan leiden. Hoezo naar boven met een dode kat? Waarom liep die kat met een touw om zijn nek? Zus Thea weet alleen dat oma in paniek ergens in een portiek schuilde, met het elastiekje van haar hoed ergens achter bleef haken maar haar hoed gewoon achter liet.

Anyway. De angst voor beesten zat diep en er kwam bij ons geen lopslopend dier het huis in. Een hamster en een kanariepiet is het enige wat ik me herinner. De hamster was tijdens de vakantie dood gegaan en de kanariepiet ging altijd keihard zingen als we gingen bijbel lezen en bidden en kreeg dan een doek over zijn kooi. We liepen niet over van dierenliefde, ben ik bang. Hoewel mijn vader wel een liefde voor katten had vanuit zijn eigen jeugd. Zijn moeder en zussen hadden altijd katten en ik weet dat mijn vrijgezelle tante op oudere leeftijd ook poezen buiten ging voeren. Dat werd natuurlijk als excentriek beschouwd.

Liefde voor dieren – nurture

Mijn wens naar een eigen hondje werd uiteraard niet vervuld. Ik mocht als compromis het hondje van mijn vaders baas uitlaten die een par straten verop woonde. Een kleine teckel. Ik kan het me nauwelijks herinneren dus het zal wel een bevlieging geweest zijn.

Ik trouwde echter met een man die was opgegroeid met katten en honden in huis. Wij begonnen ons huwelijk dus met de voor hem vanzelfsprekende aanschaf van twee kittens uit het asiel. Ik meende dat ik dat ook leuk zou vinden. Dat was echter een foute inschatting. De kittens waren speels en vonden het bijvoorbeeld heel leuk om zich te verstoppen onder de bank en als ik daar dan ging zitten opeens tevoorschijn te schieten en mijn voeten te omklemmen. Ik vond dat helemaal niet zo leuk als zij…ik mag wel zeggen dat ik me te pletter schrok van die onverhoedse bewegingen. Echtgenoot vond alles schattig, maar die was weg, terwijl ik de hele dag(ja, dit is nog in de tijd dat dit normaal was..) dus met de onberekenbare beestjes opgescheept zat. Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik bedongen heb dat ze terug gingen naar het asiel: – mijn vrouw is bang voor katjes- , moest echtgenoot met het schaamrood op de kaken bekennen.

Ik denk dat we in Korea, toen we daar woonden, weer begonnen zijn met poezen. Echtgenoot was er diep van overtuigd dat kinderen horen op te groeien met beesten die ze kunnen aaien en koesteren en waarvoor ze kunnen zorgen. Goed voor hun emotionele ontwikkeling. We hebben daar een hele serie poezen en katten gehad (en zelfs even een hondje) die echter allemaal aan rattengif stierven. Om ratten te bestrijden was er om de zoveel weken een ‘Dood De Rat-campagne’, waarop de bevolking enthousiast lekkere dingen buiten neerzette met, jawel, dodelijk gif erin.

Terug in Nederland zetten we de traditie voort, jonge katjes opnemen die deel van het gezin werden. Mijn angst had ik overwonnen, maar de diepe liefde die de rest van het gezin ontwikkelde ontbrak/-breekt bij mij. Waarschijnlijk moet je met dieren zijn opgegroeid om die te hebben. Tijdens hun puberjaren zag ik hoeveel warmte en affectie ze kregen en kwijt konden aan de poezen. Emoties die dan moeilijk te delen zijn met je vader en moeder. Dat is echt een enorm bonuspunt voor dieren in huis.

Het is niet alleen maar rozegeur

Ik ben ook helemaal voor, maar heb dan weer moeite met de zorg die het met zich meebrengt. Twee honden. De een kreeg al heel jong botkanker. De tweede ging bezoek bijten. En poezen. Die kunnen zo stinken…Het is misschien niet sociaal maar ik was en ben altijd blij wanneer ze naar buiten kunnen…Hoewel mijn geweten ergens blijft knagen voor wat ik de buurt aandoe. Poezen zijn verder ook zo eigenwijs. Als ze iets niet willen, zoals een pilletje kun je op je kop gaan staan, ze eten het niet. Het stukje worst waarin je het denkt te verstoppen peuzelen ze op, maar het pilletje blijft keurig achter. Op YouTube zie je dan allemaal filmpjes voorbij komen van poezen die zich gewillig een medicijn laten toedienen, terwijl wij achter een krassende, panische, blazende kat aan door het huis rennen. En dan die vreselijke kappen die ze na een behandeling om hun nek krijgen….Het allerergste was de keer dat onze huidige kat een voedingssonde in de neus aangebracht kreeg en wij geacht werden hem met een spuitje vloeibaar voedsel toe te dienen.
-Dank je de koekkoek…dat gaat ‘m niet worden, dacht onze zieke Tommy en zette zijn nagels in een van de drie (!) mensen die hem vasthielden…

Alles went..

Kat met kap, niet onze kat….

Alles went

Zo hebben we er nu een extra kat bij die in de buurt gevonden is en door niemand geclaimd. Opeens hoor ik mijn vader weer die, ondanks zijn liefde voor katten, met een vies gezicht altijd zei, neem nooit een kater, want die gaan sproeien…In 40 jaar geen last van gehad en nu hebben we toch een sproeistinker in huis! Twee katers in één huis die elkaar niet kennen, tja, dan moet je heel veel dierenliefde voelen om dat te verdragen. Dat hebben mijn huisgenoten en dus hobbel ik maar mee. Alle gordijnen hebben nu een wasbeurt gehad, da’s dan wel weer een positief puntje.

Ik vergeet nog te vertellen dat haar angst voor dieren mijn moeder zich er niet van liet weerhouden bij ons te logeren. Haar afstandelijke gedrag tegenover de poezen maakte natuurlijk dat ze juist graag bij haar gingen zitten. Ik hoorde dan opeens een benauwde kreet: ‘Margreet! Hij springt zo op schoot!’ Ik heb een foto van haar dat er twee katten naast haar zitten, een hond aan haar voeten en zij mij wat schaapachtig aankijkt. Het valt eigenlijk beste mee, lijkt ze te zeggen

In ons gezin is de dierenliefde vermenigvuldigt. De een werkt vrijwillig in een kattenpension, de ander strijdt in de dierenpartij voor een beter leven van dier en natuur. De derde ontfermt zich over katten die op straat zwerven. De vierde ziet het aan en haalt herinneringen op aan vroeger, languit op de bank met een poes op zijn buik, ultieme ontspanning.

Het is voor mij nog steeds een beetje afzien bij tijden, maar de vrucht is het meer dan waard.

Zaa-lig!

Begraafplaats de Beukenhof

Op 19 oktober zou mijn moeder 103 geworden zijn. Voor haar ben ik blij dat dat niet gebeurd is. Haar laatste levensjaren (ze werd 90) waren moeizaam door toenemende dementie, dus haar sterven was een verlossing. Voor ons en voor haar. Ik heb veel over haar geschreven in die jaren, terug te vinden onder de categorie ‘moeder’.

Een of twee keer per jaar gaan we naar haar graf. Meestal rond haar verjaardag, omdat die zo in mijn systeem zit. Haar sterfdag niet. Daar moet ik altijd even diep over nadenken. Februari ja, maar de datum…, nee.
Op de grafsteen staan ook de namen van mijn vader en van mijn zus Loes. Mijn vader stierf relatief jong (72) in 1986, 34 jaar geleden. Mijn oudste zus Loes, in 1992. Zij was echt jong nog. 45 jaar. Ook over haar heb ik veel geschreven.

Het was in onze familie niet gebruikelijk een graf te kopen. Het was duur, dat ten eerste, maar de noodzaak ervan werd ook niet gezien. En dat had meer te maken met het (volgens hen) op de bijbel gebaseerde idee dat de dode lichamen vergaan, de geest geborgen is bij God en een bezoek aan het graf, dus, zinloos is.

Het besef van een plek nodig hebben om te bezoeken om daar stil te staan bij het leven van de gestorvene, en wat die voor je betekende, kende mijn ouders niet. Voor rouwen was in principe geen vorm. Ik kan mij nauwelijks rituelen herinneren. Op oudejaarsavond werden in de kerkdienst wellicht de namen gelezen van wie in het afgelopen jaar gestorven waren, maar meer dan dat was er niet, voor zover ik weet. Tijdens samenkomsten bij een begrafenis kon het zelfs gebeuren dat de naam van de overledene niet genoemd werd, zo bang was men voor wat ‘persoonsverheerlijking’ genoemd werd. Dat is tegenwoordig wel anders. Soms met een tegenreactie. Geliefden worden dan zo opgehemeld alsof ze volkomen gevrijwaard waren van onhebbelijke eigenschappen. Maar goed. Balans is vaak moeilijk.

Veel van wat nu geaccepteerd is, zoals een kaars branden of een gedachtenistafel, was toen nog ‘rooms’ en ‘rooms’ was per definitie slecht. Bloemen leggen bij een graf was nog erger dan rooms. Dat was heidens in mijn vaders ogen. Dat riekte naar voorouderverering. Van mijn opa vertelde mijn moeder dat hij zelfs geen naam op zijn grafsteen wilde. Alleen maar deze woorden: ‘Wachtend op de jongste dag’

Toen mijn moeder overleed en we met elkaar als familie vonden dat het toch wel verdrietig was dat er van mijn vader en zus nergens meer een gedenkteken was, hebben we een graf gekocht. Mijn moeder is er begraven en op de gedenksteen staan de namen van mijn beide ouders en die van Loes. Dat is goed.

We liepen nog wat rond op de begraafplaats de Beukenhof in Schiedam. De zon scheen, het was zo’n gouden herfstdag. Ik bedacht hoeveel familieleden er begraven liggen. Vele ooms en tantes, ik denk ook grootouders en hoe vreemd het is dat er zo weinig terug te vinden is dat aan hen herinnert. Wat me ook opviel was dat de nieuwere grafstenen zo groot, opzichtig en glimmend zijn. Veel marmer en extra’s. Ook daarin zie je een tijd veranderen. De oude stenen vaak eenvoudig, van grijs graniet of zo, met zwarte letters, verweerd en niet altijd meer leesbaar. Zoals dat eigenlijk ook hoort bij de dood, vind ik zelf. De nieuwere stenen zijn hard en onverwoestbaar, met foto’s en allerlei attributen. Ergens ook een ontkenning van de vergankelijkheid van het leven en van de dood zelf, onbedoeld.

Schiedam

We trokken nog een paar uur mijn geboortestad Schiedam weer in. De voetstappen van mijn hele voorgeslacht liggen er en ik raak steeds meer gefascineerd door hun geschiedenis. Het oude centrum van Schiedam is mooi, mooier nog zijn de grachten met hun oude panden waar de rijke regenten woonden, zoals de ‘destillateurs’, de directeuren/eigenaren van de jeneverbranderijen waar Schiedam bekend/berucht om is. Veel mijn voorvaderen hebben er hun kost verdiend, met bloed, zweet en tranen. Op veel trouwaktes worden de beroepen vermeld van getuigen en zoveel werkten er als brandersknecht. of zakkendrager. Ik probeer me zo’n arbeidersleven voor te stellen. Als brandersknecht werkte je meer dan 14 uur per dag in de hitte en in de jeneverwalm. Je vertrok voor dag en dauw naar je werk, werd waarschijnlijk half dronken van de walm alleen, kreeg soms ook als deel van je loon bij je middageten een kruikje te drinken. ’s Avonds was het acht uur voor je naar huis kon. Hoe kwam je thuis? Hoe woonde je? In een krot? In een door de gemeente gebouwd hofje waar het iets beter was dan in een krot? Waar je wel met meerdere huishoudens een WC deelde. Schiedam was een arme stad.

Ook de Julianakerk waar zij beiden gedoopt werden en kerkten staat er nog. (Correctie: Ik hoorde van familie dat deze kerk helaas is afgebroken) De NGK aan de Westvest 30 waar mijn broers en zussen gedoopt werden. (Opnieuw een correctie: pas in 1954 kerkte men voor het eerst in dit gebouw. Daarvoor in het gebouw van de Nederlandse Protestantenbond, Westvest 92. Ik ben dus als enige in het nieuwe kerkgebouw gedoopt. Wel zijn wij alle vijf door ds. C. Vonk gedoopt, hoewel er ook nog een tweede predikant was, van Oene, van 1948 – 1952. Dus wie weet). Wederzijdse woonhuizen van vroeger en later zijn nog te vinden.

Stefan Hertmans zegt het mooi: “Geschiedenis ligt op straat, ze is een schichtig ding, als een lichtvlek met een menselijke contour omgeven door duistere, verloren levens.” (De bekeerlinge, Bezige Bij 2016)

appeltaart to go ter ere van de verjaardag bij Zaa-lig in Schiedam
Bij het trouwen van een zus van mijn vader, 1939

Ter ere van mijn moeders verjaardag halen we koffie en appeltaart bij een restaurantje aan de markt. Met de toepasselijke naam Zaalig! Een kwalificatie die mijn vader graag gebruikte om eten en drinken te omschrijven. Echt Schiedams. En de appeltaart verdient de onderscheiding! Die was werkelijk zaalig!

Herfst en de duizend sneetjes van Corona

Herfst
Ik zag ze lopen onlangs in de bossen bij Katwijk. De gezinnetjes met kinderen, leeftijd peuter en basisschool. Met plastic tasjes, rugzakjes, of andersoortig opbergmateriaal. Vaders en moeders in diverse stemmingen, vrolijk roepend of gefrustreerd omdat peuter weg blijft rennen, de achtjarige die geen zin heeft in wandelen maar wel in een boom wil klimmen, om er niet meer uit te komen. De driejarige die bij ieder sprietje stilstaat en het gezelschap ophoudt. De opa’s en oma’s, met volle teugen genietend, zoveel geduldiger dan ooit met eigen koters. 

In de zakken en tassen verdwijnen de glimmende bolle kastanjes, de groenbruine beukennootjes, de eikeltjes met hun parmantige mutsjes, en alles wat de natuur op dit moment aan herfstoogst voortbrengt. De bladeren vertonen hier en daar wat verkleuring maar nog niet echt intens. Wel is er een overvloed aan bessen. Fel oranje duindoorn- en donkerrode meidoorn bessen. Rozenbottels, kardinaalshoed en vlierbessen. Vogels en andere duinbewoners kunnen hun buik vol eten van het overladen herfstmenu.

Heilzame natuur
We herinneren elkaar glimlachend en een tikje melancholisch aan de tijd dat we zelf met onze kinderen herfstspullen gingen verzamelen voor een schaal op tafel. In de bossen bij Bennekom. De basisschoolleeftijd was het leukst. Die waren enthousiast en kwamen met kilo’s kastanjes en vrachten oranje gekleurde bladeren aan. De pubers vertoonden een zeer nadrukkelijke afkeur voor dit soort escapades. Eenmaal in het bos werd het toch altijd leuk. Er is iets met natuur en buiten zijn dat een mens zo’n goed doet. Voor mij is de drempel hoog. Maar eenmaal buiten leef ik op. Zeker nu ik me al een periode wat vleugellam geslagen voel. 

Ik zag op tv het beeld van een verwondde eend. Zijn vleugel was gebroken door een scherp voorwerp. Hij wilde heel graag wegvliegen maar de gebroken vleugel deed niet meer dan wat doelloos klapperen. Het vliegen lukte niet. Het lijfje spande zich tot het uiterste in, maar verder dan een sprongetje kwam het niet. Zo verging het mij de laatste tijd.

Ik zocht op internet wat vleugellam eigenlijk betekent en kwam als eerste bij de verwijzing naar psalm 42 uit.  ‘Hart onrustig vol van zorgen, vleugellam geslagen ziel’. Die omschrijving is heel raak. En geeft goed de gemoedstoestand weer waarin een ziel, mijn ziel in elk geval verkeren kan. Wel willen maar niet kunnen. Terneergeslagen. Droevig. En ziel en lichaam vormen een geheel dus het heeft zijn weerslag evengoed op mijn lichaam. Vermoeidheid, malaise, alsof ik een zware griep heb gehad.

Rouw en de tweestrijd
Rouw om een goede vriend die in korte tijd een pijnlijke dood stierf als gevolg van een zeer zeldzame huidziekte, te laat ontdekt door de drukte rondom corona,  de erbarmelijke situatie van vluchtelingen. En daaronder de laag van pijn om de zelfmoord van mijn zus lang geleden, die weer kwam boven drijven. Immer onverwacht. Nooit direct. Maar de pijn vormt een ondergrond. Soms keurig als een diepe aardlaag, op een plekje waar ik niet vaak spit. En dan opeens (zo lijkt het) komt het weer aan de oppervlakte. Als een deur van een donkere kamer, die je liever dicht houdt, die openspringt door een tochtvlaag. Die kamer is donker omdat het de plaats is van verlatenheid, waar niemand is om te helpen. Waar geen mens meer komt, zelfs God niet, zo lijkt het, want daar beneemt een zus zich uit wanhoop het leven. Het is daar zo duister dat ik er altijd bang voor gebleven ben. 

Sommige periodes in mijn leven vecht ik met een donkere vijand die  lonkt en zegt dat ik het ook niet redden ga. Die mij mijn geloofsvreugde wil benemen. Die meent dat ik maar een rol speel, die meent mij ‘echt’ te kennen. 
In psalm 42 spreekt iemand die de ik beschuldigt, de scepticus, die de ik wil laten twijfelen aan Gods welwillendheid. Aan zijn nabijheid. De ik klampt zich vast aan Gods beloftes en herinnert zichzelf aan eigen helende ervaringen uit het verleden. Een tweestrijd. Een debat. Dat debat herken ik. Het gevecht met die scepticus. Die steeds maar ‘het zal wel’ en ‘denk je nou echt?’ fluisteraar. Heel uitputtend.

Wat mis ik de kerk en het zingen
Er is de droefheid omdat het op deze aarde zo ontstellend mis kan gaan. In het leven van geliefden, van de mensheid in het algemeen en in dat van samenlevingen. En er is door corona het pijnlijke gemis van kerk en samenkomsten. Waar ik me kan laven aan beloftes en steun die ik niet uit eigen kracht hoef op te pompen. Een kerkdienst is als een rivier die stroomt, waar ik mag rusten als ik moe ben en waar het heil me wordt aangereikt als een verkwikkende drank (ja, psalm 23). Mijn broers en zussen, meestal zonder dat ze het beseffen, zijn vaak tot troost. Zo werkt de Geest. Het is Gods vrede, Zijn shalom. En zingend kan een mens soms uitstijgen boven getob en gepieker. Oh, wat mis ik dat zingen!

Wat doet corona met je, vroeg iemand een goede vriendin. Het was in Amerika. It is ‘wounding’, antwoordde ze. Het bezeert me. En dat is het. Corona is als een scherp voorwerp dat je telkens weer op een andere plek een beetje pijn doet. Kleine sneetjes kunnen gemeen zeer doen. En veel kleine sneetjes is heuse pijn. Elkaar niet zien, niet kunnen omarmen, vooral bij groot verdriet. Of vreugde.
Het is een kale tijd en een onzekere tijd. Ik mis ook het reizen naar verre oorden en familie en goede vrienden daar. Een luxeprobleem in zekere zin maar wel een gemis om mee om te gaan. 

Cocktail
Zo is het een hele cocktail geworden. Herkenbaar voor velen, denk ik. Op onderdelen. Mijn les de afgelopen maanden, geoefend met steun van een hulpverlener, is dat verdriet niet ingeslikt (kom op, verman je!) maar gedeeld mag worden. Niet eerst beoordeeld op legitimiteit (mijn zus stierf toch al 30 jaar geleden, de situatie op Lesbos is toch veel erger enz.) voordat je iemand er wat over vertelt, maar gevoeld en gedeeld mag worden in al zijn rauwheid voordat je het weer relativeert. Die tussenstap, van ‘mogen ervaren’ van negatieve emoties (hoe modern therapeutisch het ook klinkt,) is in het voorkomen van depressies (in mijn geval) een belangrijke. 

Davids (en Jobs!) klachten en klaagzangen staan tenslotte ook voor iedereen leesbaar in de bijbel…Ik lees het boek Job in de vertaling van the Message en schrik er soms van hoe direct Job God durft aan te klagen. De beloftes van Gods shalom zijn waar en troostvol. Maar ons verdriet heeft een plek, ook in de bijbel. Gelukkig maar.

Hier is een prachtige vertolking (engels) van psalm 42 door Shane and Shane.

Familie – 45 jaar na dato

@daphnespeckle fotografie

Zo ben je met z’n twee-en en zo word je omringd door elf prachtige mensen.
Wat een verhalen, wat een geschiedenissen, wat een toekomsten! Nederland, Amerika, Puerto Rico, Korea, de Antillen, Griekenland.
Tennis, tafeltennis, voetbal, boulderen, snowboarden, fietsen, playmobil en lego.
Gitaar, piano, klarinet, dwarsfluit.
Letterkunde, dierenliefde, liefde voor lezen, styling, zorg voor buddy’s en gehandicaptensport. IT, legal advice, moeder- en vaderschap.
Preken maken en Engelse les, NT2.
Maar vooral: samen eten, samen delen, samen lachen en (soms) samen huilen.

We missen elkaar in deze quarantainetijd. Ik werd onlangs 65 jaar en we zouden het in Drenthe vieren. Het ging niet door. Klein leed. En de alternatieve viering was ook feestelijk.

Ik ben God dankbaar voor deze mooie mensen. Voor alles wat ik van hen ontvang aan warmte en liefde en wat ik van ze mag leren. Dat zijn Gods armen om mij heen.

Ik eindig met een lied van onze zoon Lukas Batteau, singer songwriter.

De doden en mijn dromen

Komt het door de dagelijkse melding van het aantal gestorvenen tijdens deze coronacrisis?
Komt het door het nieuws dat iedere dag weer meldt hoe nijpend de situatie is in Spanje, Italië en New York? Hoe schrijnend het is in Nederland voor zieken op de IC die alleen sterven?
Maar de laatste weken droom ik steeds over geliefden die gestorven zijn. Sommigen al lang geleden. Haarscherp zijn ze aanwezig. Ik zie en voel ze. Zoals mijn zwager die in 1980 overleed op 35-jarige leeftijd door een tragisch ongeval.

Als een broer

Mijn zwager was als een broer voor me. Ik was vijf of zo toen mijn zus al jong (ze was veertien, denk ik) verkering kreeg met hem. Hij was er gewoon altijd bij in mijn herinnering. Op zondagen na de kerk bij het koffiedrinken, met vakanties. Als een lid van de familie. Hij was vriendelijk, droog en maakte me aan het lachen.

Mijn zus en hij trouwden in 1968, op een snikhete dag in wat volgens mij de  warmste zomer ooit was tot dan toe. Ik was twaalf of dertien en zo trots als een pauw. Ik droeg een lange jurk en een hoed en mocht tafeldame zijn van een van de broers van mijn zwager. Mijn eerste bruiloft. Een dag om nooit te vergeten.

Eind 1979, begin 1980, zouden echtgenoot en ik naar Zuid-Korea gaan voor een langere periode. Zo’n vertrek was toen ingrijpender dan nu, met als enige mogelijkheid tot communicatie brieven schrijven. Telefoneren alleen in uiterste gevallen. Het was duur en de verbinding was slecht. 

Mijn zus en zwager waren toen al een paar jaar gescheiden, maar ik had nog steeds contact met hem. Het ging (psychisch) niet goed met hem. We zijn nog een dag naar de dierentuin geweest, met ons dochtertje. Ik weet niet goed meer wanneer we elkaar voor het laatst zagen.

Hoe rouw je op afstand?

Toen, na onze eerste paar maanden in Korea, kwam het telefoontje. Hij is overleden. Een tragisch ongeval. Een week later ontvingen we nog een kaart van hem, geschreven vanuit Parijs…Geschreven en verstuurd vlak voor zijn dood. Hoe bizar was dat.

Hoe rouw je wanneer je alleen bent, zonder andere familie en vrienden die hem een levenlang kenden? Hoe rouw je wanneer je geen afscheid kunt nemen? Hoe rouw je wanneer je niet samen met anderen een geliefde kunt begraven? Vragen die nu met het coronavirus ook gesteld worden. Ik heb er geen antwoord op. Ik zat aan het andere einde van de wereld, zelf verwikkeld in een enorme aanpassing aan de Aziatische cultuur. Je schrijft brieven aan iedereen, leeft mee, maar tot op de dag van vandaag heb ik het gevoel niet echt gerouwd te kunnen hebben.

En dan is er opeens die droom. Hij is er, staat in de kamer en ik vlieg hem om de hals. Mijn grote broer! Ik schreeuw het uit van blijdschap dat ik hem weer zie. Ik heb je zo gemist! Ik voel geen verdriet, maar blijdschap. Hij is er weer. Maar bij het wakker worden is hij weer weg.

Ik leef mee met de nabestaanden van hen die nu sterven en die er niet bij kunnen zijn. Die niet het gezicht kunnen strelen van de geliefde die hen verlaten gaat. Die niet nog eens kunnen zeggen hoeveel diegene in hun leven betekend heeft. Die geen tranen kunnen storten omdat alles zo vervreemdend is. Die niet een laatste groet kunnen brengen aan het graf en zich niet kunnen laven aan de warmte van wie mee-lijden. 

Goede Vrijdag en Pasen

Dat God Zich over ons allen ontfermen mag. Ik geloof dat Hij er bij is. Ook als het niet zo voelt of lijkt. Het troost me om te weten dat Jezus stierf in eenzaamheid, verlaten van God en mens. Hij weet hoe dat is. Maar straks is het Pasen. In de vroege ochtend stond Hij op, zag Maria Hem, mocht hem aanraken! Zo’n ontroerend moment vind ik dat. Ze denkt dat Hij de tuinman is, maar aan Zijn stem en de manier waarop Hij haar naam noemt herkent ze Hem. Rabboeni, zegt ze dan…wat zal ze gevoeld hebben? Het doet me een beetje denken aan mijn droom: Mijn grote Broer! Je bent er weer! Ik heb je zo gemist!

De dood is er. En we hebben verdriet en we rouwen zo goed en kwaad als het kan. Maar de dood is overwonnen. Straks vieren we Goede Vrijdag en Pasen. Die belofte geeft me troost.

Oude brieven

In de jaren zeventig was het blijkbaar nog niet doodnormaal telefoon thuis te hebben. Ik ben oude brieven aan het herlezen en tot mijn verrassing zijn die niet alleen geschreven in de jaren tachtig toen ik in het buitenland woonde met man en kinderen. Ze dateren al van de jaren ’70. Er wordt weliswaar veel in gemopperd op het feit dat we telefonisch niet bereikbaar waren, maar het kon blijkbaar nog. Ik weet ook niet meer waarom we geen telefoon hadden. We verkasten toen ook al vaak, dus wellicht had het daarmee te maken. Plus het feit dat we buitenlandse vrienden en familie hadden die vanwege de kosten niet belden maar schreven. Het pre-digitale tijdperk was dat.

Ik heb daardoor wel een schat in mijn bezit. Persoonlijke verhalen van tientallen mensen over wat hun in die tijd bezighield. Schrijven leidt tot meer openhartigheid dan praten, denk ik, dus de brieven zijn vaak een blik in de harten van mensen.

De brieven die me bij het herlezen met name raakten zijn die van mijn vader en moeder. Ouders vervagen wat in je herinnering(ze stierven respectievelijk 34 jaar en 15 jaar geleden) , maar opeens waren ze, tijdens het herlezen, weer zo dichtbij. Ook voor hen gold dat schrijven makkelijker was dan praten en dat ze in die brieven hun liefde uitspraken op een manier die in de dagelijkse communicatie minder nadrukkelijk aanwezig was. Ik zie hen zitten aan tafel, mijn moeder met haar vlugge, wat ongeduldige schrift, mijn vader, altijd als tweede, met zijn zeer puntig, precieze schuinschrift. De dunne blauwe luchtpostvellen nauwgezet aan beide kanten beschreven. Altijd nauwkeurig nagenummerd door mijn vader.

Ze vertellen over de de dagelijkse dingen. Bezoekjes bij deze en gene, ziektes en zeertes. Over de broers en zussen, ons nichtje en de neefjes. Maar soms gaat het dieper en vertellen ze over dingen waar ze het moeilijk mee hadden. In de familie of bij vrienden. En je proeft dat ze ons missen. Een deel van de brief is altijd gereserveerd voor onze kinderen, hoe klein ze ook waren. Heel af en toe kregen we een ingesproken bandje. Mijn vader kletste er vrolijk op los, maar aan mijn moeders stem hoorden we hoe vreselijk ze zoiets vond. Ze was duidelijk onder druk gezet door mijn vader. Zij schreef liever.

Wat me ook, tot mijn eigen schaamte, opvalt is mijn voortdurende verzoeken om spullen…kleding, thee. koffie, lego….De ene doos is nog niet gearriveerd of ik ben alweer aan het zaniken over de volgende…Wat hebben die twee zich ingespannen om ons verblijf in het verre Korea zo aangenaam mogelijk te maken. Ik realiseer me nu pas hoeveel werk dat was voor ze.

Daarnaast richtten ze iedere twee jaar wanneer we met verlof kwamen een compleet huis voor ons in. Alle spullen kwamen van zolders van bekenden waar ze in het pre-Kringlooptijdperk werden bewaard. Bankstellen, bedden, kasten, tafels, serviezen. Alles in de kleur en stijl van het modetijdperk 10 jaar daarvoor. Geen wonder dat wij, toen we definitief naar Nederland terugkeerden, een soort mode-zombies waren. Geen idee van eigen smaak en voorkeur. Dat duurde dus wel even. Het hielp wel om een eigen stijl te ontwikkelen.

Terug naar mijn vader en moeder. Mijn vader overleed relatief jong, net 71 en heeft onze terugkomst niet meer meegemaakt. Moeder heeft gelukkig nog vele jaren mogen genieten van haar kleinkinderen (en van ons). Maar vooral nu ik zelf kleinkinderen heb besef ik des te meer dat die acht jaar zonder de kleinkinderen moeilijker geweest moeten zijn dan ze ooit zeiden. Steeds weer dat afscheid op Schiphol. De geboorte van onze jongste en er niet heen kunnen. Bij het ouder worden besef ik steeds meer dat er door hen een offer werd gebracht waar ik toen niet bij stil stond. Ook omdat ze er nooit over klaagden. Nooit een bezwaar hebben geuit.

Met terugwerkende kracht ben ik trots op ze en voel ik weer even hun liefde door de toewijding die ze toonden.

Oh die middenhuur!

Tekort aan huurwoningen in vrijesector tot duizend euro

Er is een tekort aan vrijesectorhuurwoningen tot duizend euro per maand, volgens de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) en Vastgoedmanagement Nederland (VGM NL) in een marktreportage

Het aantal woningen met een huur tot duizend euro dat op een andere huurder overging, nam tussen 2014 en vorig jaar af ten opzichte van het aantal mutaties bij woningen van boven de duizend euro. Dat duidt er .. op dat mensen door een laag aanbod in het middenhuursegment gedwongen worden om uit te wijken naar woningen die meer dan duizend euro per maand kosten.
NVM-voorzitter Onno Hoes maakt zich zorgen. ‘De vrijehuursector is de schakel tussen de sociale huur en koopwoningen. Ook hier geldt echter dat het aanbod er dan wel moet zijn. Er is een gebrek aan zowel goedkope als middeldure huurwoningen.

*samenvatting van een berichtje uit het ND van 12 oktober 2020

Zomaar een van de berichten die op het moment overal in de krant verschijnen of op radio en tv te horen zijn. Er is woningnood. Tekort aan sociale huurwoningen; een tekort aan middenhuurwoningen; een tekort aan betaalbare koopwoningen. Schrijnende verhalen van zelfs mensen met een normale baan die toch dakloos raken vanwege een scheiding en stomweg geen betaalbaar onderkomen kunnen vinden. Of ouderen die noodgedwongen in een (te) grote eengezinswoning moeten blijven wonen, om dezelfde reden, geen betaalbare kleinere woning kunnen vinden.

Er moet gebouwd worden, minstens 300.000 woningen, daar is iedereen het inmiddels over eens. Meer woningen, meer sociale woningen, meer in de middenhuursector tussen de 750 tot 1000 euro. Alle politici roepen het. Overal worden plannen en ideeeen gelanceerd. Maar met nog weinig resultaat.

Ik ben eens gaan onderzoeken wat het in de praktijk betekent in mijn eigen woonplaats IJsselstein. Ik zie dan dat op een mooi stukje grond langs de Hollandse IJssel, waar ik vaak langs fiets, na 9 jaar eindelijk de grond bouwklaar gemaakt wordt. Het is een buurt met dure koopwoningen dus ik ben bang dat hier geen betaalbare huizen gaan verrijzen, temeer omdat de grond eigendom is van een projectontwikkelaar. Tot nog toe heb ik geen concrete plannen kunnen traceren.

plaatje van AvroTros Radar

Ik zie dat in een andere buurt een basisschool gesloopt gaat worden en dat daar een nieuw appartementencomplex gaat komen. Voor ouderen en jongeren. In de online brochure wordt over koopwoningen gesproken. Niet voor ons dus, huurders. De prijzen zijn, als ik er naar informeer, nog niet bekend.

De woonvisie van de gemeente is zoveel mogelijk woningen te realiseren zodat jongeren en ouderen hun geliefde IJsselstein niet hoeven te verlaten. Het klinkt mooi en de wil is er. De grote vraag die de gemeente vervolgens bij haar bewoners neerlegt is: Waar zullen we gaan bouwen?
Tja…zeggen jullie het maar, vind ik dan. En zo’n democratische ronde en de verwerking van de resultaten gaat wel even duren natuurlijk. Daar schiet ik zo onmiddelijk niet veel mee op.

De ChristenUnie, mijn partij, heeft goeie plannen. Zij spoort de gemeente aan in het verkiezingsprogramma 2018-2022, in kaart te brengen:

Alle gebouwen die kunnen worden omgevormd naar woningen: voormalige scholen, lege winkels, lege kantoorpanden, of bestaande kantoorpanden in woongebied met wie een afspraak over uitplaatsing naar een bedrijventerrein een optie is;

Wat valt er in mijn woonplaats (en elders) vooral op? De enorme voorraad lege winkelpanden die allemaal te huur staan om vervolgens of door weer eenzelfde vreselijke keten als de Action te worden opgekocht of een horecabestemming krijgen, of jarenlang gewoon LEEG staan!

Onlangs is een nieuw bouwproject gerealiseerd. Woningen, winkels en horeca. Mooi geworden, zonder twijfel. Maar na een jaar staan de helft van de winkels nog leeg….Ga daar studio’s maken! Appartementen!

Een dilemma wat ik nog niet tegen ben gekomen is dat van ons. Om de huur te kunnen betalen blijven wij bijklussen, na ons pensioen. Daardoor verdienen we net boven de grens om in aanmerking te komen voor huizen onder de 800 euro. (Onze kale huur is inmiddels opgelopen tot 1030) Stoppen we met bijklussen dan zouden we daar wel voor in aanmerking komen. Maar wie betaalt ondertussen de huur? Dat is dus een kwestie van Catch22. Iemand een suggestie hoe dat op te lossen?

Ik ben dankbaar voor het huis dat we hebben. Het kan nog veel erger!

tramdorp in Groningen na de oorlog

Maar de toekomst baart me zorgen. Gaat dit straks betekenen dat we allemaal vooral moeten (blijven) werken om onze huur cq hypotheek te kunnen bekostigen? Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Ik pleit voor een beleid op landelijk niveau. Een ministerie voor Ruimtelijke Ordening of Volkshuisvesting om weer eens goed orde op zaken te stellen. Er spelen nu veel te veel plaatselijke belangen om een goed beleid te ontwikkelen. Die vrije markt van de VVD heeft sturing nodig!

%d bloggers liken dit: