Vergeetwoord, Rynbende en mijn vader

Tantjem

Vergeetwoord. Het is een rubriek in de Taalstaat , een radioprogramma van de NPO op zaterdagochtend, gepresenteerd door Frits Spits. Gewone, ouderwetse, heerlijke radio. Er komen veel woorden voorbij die ik herken en zelf nog gebruik. Vorige week was er een mij onbekend woord, namelijk ‘mullen’. Niet als in het ‘mulle zand’, maar als een karakterisering van een moeilijk, zeurderig iemand. Een mul iemand. Leuk. Je kunt je het voorstellen, de moeizame gang door mul zand en dat dan als metafoor van het optrekken met een persoon die klagerig is. Ik ken wel een paar mulle mensen.
Maar ik werd vooral geprikkeld door een bijdrage van Frits Spits zelf. Over het begrip ‘dividend’. Niet een vergeetwoord maar zo’n begrip waarvan je alleen echt de betekenis doorgrondt wanneer je in een bepaalde wereld zit. Iets met banken en financiën.
Dat deed me terug denken aan vroeger. Aan een ander woord. Ik ben van 1955, dus het moet zo begin jaren zestig zijn geweest dat ik dat woord oppikte dat om de een of andere reden altijd tot een bepaalde opgewektheid bij mijn ouders leidde. Het was een vreemd woord, maar ook wel een mooi woord vond ik. Mijn liefde voor talen zat er toen al in. Ik verstond ‘tantjém’. Als dat magische ‘iets’ er was konden we opeens van alles kopen. Het wás er ook niet, nee, het was bínnen. Dat vond ik wel wonderlijk, want ik zag namelijk niets. Toen ik wat ouder werd begreep ik natuurlijk dat het over geld ging. Een extraatje in de maand december, afhankelijk van hoe goed de zaak het gedaan had. Ik hoor het woord nooit meer. Een vergeetwoord dus.

Tantième, frans. Evenredig aandeel in de winst

Rynbende

Mijn vader werkte als vertegenwoordiger van een jenever distilleerderij, de firma Rynbende in Schiedam, onderdeel van de Gist en Spiritus fabriek in Delft. Later, in de jaren zeventig opgegaan in Henkes. En nog weer later werd dat Bols.
Maar in mijn jonge jaren was Rynbende een begrip bij ons thuis. In de jaren twintig begonnen als jongste bediende, hij was twaalf, dertien jaar, had mijn vader zich opgewerkt tot vertegenwoordiger. Hij reisde het hele land af om klanten te bezoeken en te winnen. Klanten waren over het algemeen café’s en restaurants. Maar ook wel groothandels en kantines. Met mijn vader op pad hield voor mij in naar een ‘zaakje’ gaan. Zo noemde mijn vader steevast zijn klanten immers. Die en die zaak had zoveel besteld. Af en toe vergezelde mijn moeder hem een dagje en mocht ik als jongste mee. De flesjes chocomel die ik dan kreeg waren het summum. Ik herinner me ook nog goed hoe hij in een bepaald seizoen (zomer?) thuiskwam met allerlei flessen drank en dat mijn moeder dan moest proeven…Nieuwe bessenjenever, nieuwe citroenjenever, advocaat. Mijn moeder was absoluut geen drinker dus na een paar slokjes was ze al vrolijk.

Ontslag en de gevolgen

Mijn vader was een werknemer van het oude slag, met hart voor de zaak. Hij werkte ruim veertig jaar bij Rynbende toen het bedrijf werd opgekocht door Henkes. Mijn vader werd ontslagen, hij was ‘overtollig’ geworden. Gekrenkt was hij tot in het diepst van zijn ziel. Vijf jaar daarvoor waren we verhuisd van Schiedam naar Gelderland en had hij juist promotie gemaakt. Hij was hoofdvertegenwoordiger geworden van een groot rayon. En dan opeens, overtollig. Achteraf gezien bleek hij weg gepromoveerd.
Hij was totaal verstrengeld met zijn werk. Het was zijn leven, zijn identiteit. Logisch als je direct na de lagere school al begonnen bent met werken. Er was in die tijd geen oog voor het leed dat zo’n ontslag teweeg bracht. Mijn vader ging door een lang en pijnlijk proces van (onbegrepen) rouw en (non)acceptatie. Hij verzette zich hevig tegen de (onrechtvaardige)ontslagregeling en vocht die aan met hulp van een advocaat. Hij raakte erdoor geobsedeerd en kon jarenlang nergens anders meer over praten dan over het onrecht dat hem na zoveel jaren trouwe dienst was aangedaan. Ik was een puber toen hij ontslagen werd en stortte mij in het vriendjescircuit om aan de sfeer thuis te ontsnappen. Het was geen leuke tijd om mee te maken.

Mijn vader is altijd blijven worstelen met het feit dat hij nu ‘niets’ meer was. Anderen gingen naar hun werk en hij ‘zat maar thuis’. Nu zou er zoveel meer hulp voor hem geweest zijn. En begrip. Toen ergerden we ons aan dat voortdurende gepraat over ‘onrecht’. Nu zou het nog niet makkelijk zijn maar misschien zouden we meer gereedschap in handen hebben om hem te helpen ermee om te gaan. We zagen alleen een geestelijke kant, hij moest meer vertrouwen hebben in God. De psychologische kant werd niet benoemd, bestond niet.
Vooral mijn moeder heeft het er zwaar mee gehad. Mijn vaders gezondheid kreeg te lijden onder de permanente stress van boosheid, frustratie en verdriet. Zijn maag speelde op, hij rookte veel en ontwikkelde longemfyseem, hij had een zwakke rug, die hem, ook door de stress, steeds meer parten speelde… Hij sliep slecht en was prikkelbaar.
Het waren donkere jaren voor hun beiden.

Betere jaren

Op den duur ging het wat beter. Mijn vader hield ervan met zijn handen te werken, dus hij was veel en vaak en lang in de tuin te vinden, wat hem goed deed. Zelfs met hout is hij aan de gang gegaan. Hij heeft een aantal boekenkasten voor de familie getimmerd die een eeuwigheid zullen meegaan; en een kastje voor aan de muur in de babykamer bij de geboorte van onze zoon. Het hangt nu bij een van zijn kinderen. Zo hervond mijn vader zichzelf weer wat. Zijn gezondheid bleef precair. Hij overleed relatief jong, net na zijn verjaardag op 12 november, op 71 jarige leeftijd aan de gevolgen van longkanker. Een kort ziekbed, gelukkig! Ik mocht erbij zijn toen hij stierf, hoewel ik in die tijd in Zuid-Korea woonde. Op tijd gewaarschuwd heb ik de laatste weken van zijn leven nog mee mogen maken, samen met onze jongste, die aan zijn sterfbed nog haar eigen versie (ze was drie en sprak nauwelijks Nederlands) van God heb ik lief heeft gezongen.

Mijn vader was een gelovige man. Hij zong altijd uit volle borst in de kerk en zette, tot onze grote ergernis in die tijd, op zondag orgel- en koormuziek op. En ging dan meezingen. Kwamen we net uit de kerk, moesten we wéér luisteren naar kerkmuziek. Voor ons als tieners teveel van het goede. Ons gemopper zorgde er dan voor dat hij de plaat maar weer uitzette. Ik schaam me daar nu voor…arme Pa…Zingen was voor hem de manier om zijn geloof te uiten. God was goed, ondanks alle onrecht dat hem was aangedaan.
Op zijn begrafenis hebben we psalm 90 gezongen.

Laat, Heer, uw volk uw daden zien en leven

en laat uw glans hun kinderen omgeven.

Zie op ons neer met vriendelijke ogen.

O God, bescherm ons in ons onvermogen.

Bevestig wat de hand heeft opgevat,

het werk van onze hand, bevestig dat.

De doden en mijn dromen

Komt het door de dagelijkse melding van het aantal gestorvenen tijdens deze coronacrisis?
Komt het door het nieuws dat iedere dag weer meldt hoe nijpend de situatie is in Spanje, Italië en New York? Hoe schrijnend het is in Nederland voor zieken op de IC die alleen sterven?
Maar de laatste weken droom ik steeds over geliefden die gestorven zijn. Sommigen al lang geleden. Haarscherp zijn ze aanwezig. Ik zie en voel ze. Zoals mijn zwager die in 1980 overleed op 35-jarige leeftijd door een tragisch ongeval.

Als een broer

Mijn zwager was als een broer voor me. Ik was vijf of zo toen mijn zus al jong (ze was veertien, denk ik) verkering kreeg met hem. Hij was er gewoon altijd bij in mijn herinnering. Op zondagen na de kerk bij het koffiedrinken, met vakanties. Als een lid van de familie. Hij was vriendelijk, droog en maakte me aan het lachen.

Mijn zus en hij trouwden in 1968, op een snikhete dag in wat volgens mij de  warmste zomer ooit was tot dan toe. Ik was twaalf of dertien en zo trots als een pauw. Ik droeg een lange jurk en een hoed en mocht tafeldame zijn van een van de broers van mijn zwager. Mijn eerste bruiloft. Een dag om nooit te vergeten.

Eind 1979, begin 1980, zouden echtgenoot en ik naar Zuid-Korea gaan voor een langere periode. Zo’n vertrek was toen ingrijpender dan nu, met als enige mogelijkheid tot communicatie brieven schrijven. Telefoneren alleen in uiterste gevallen. Het was duur en de verbinding was slecht. 

Mijn zus en zwager waren toen al een paar jaar gescheiden, maar ik had nog steeds contact met hem. Het ging (psychisch) niet goed met hem. We zijn nog een dag naar de dierentuin geweest, met ons dochtertje. Ik weet niet goed meer wanneer we elkaar voor het laatst zagen.

Hoe rouw je op afstand?

Toen, na onze eerste paar maanden in Korea, kwam het telefoontje. Hij is overleden. Een tragisch ongeval. Een week later ontvingen we nog een kaart van hem, geschreven vanuit Parijs…Geschreven en verstuurd vlak voor zijn dood. Hoe bizar was dat.

Hoe rouw je wanneer je alleen bent, zonder andere familie en vrienden die hem een levenlang kenden? Hoe rouw je wanneer je geen afscheid kunt nemen? Hoe rouw je wanneer je niet samen met anderen een geliefde kunt begraven? Vragen die nu met het coronavirus ook gesteld worden. Ik heb er geen antwoord op. Ik zat aan het andere einde van de wereld, zelf verwikkeld in een enorme aanpassing aan de Aziatische cultuur. Je schrijft brieven aan iedereen, leeft mee, maar tot op de dag van vandaag heb ik het gevoel niet echt gerouwd te kunnen hebben.

En dan is er opeens die droom. Hij is er, staat in de kamer en ik vlieg hem om de hals. Mijn grote broer! Ik schreeuw het uit van blijdschap dat ik hem weer zie. Ik heb je zo gemist! Ik voel geen verdriet, maar blijdschap. Hij is er weer. Maar bij het wakker worden is hij weer weg.

Ik leef mee met de nabestaanden van hen die nu sterven en die er niet bij kunnen zijn. Die niet het gezicht kunnen strelen van de geliefde die hen verlaten gaat. Die niet nog eens kunnen zeggen hoeveel diegene in hun leven betekend heeft. Die geen tranen kunnen storten omdat alles zo vervreemdend is. Die niet een laatste groet kunnen brengen aan het graf en zich niet kunnen laven aan de warmte van wie mee-lijden. 

Goede Vrijdag en Pasen

Dat God Zich over ons allen ontfermen mag. Ik geloof dat Hij er bij is. Ook als het niet zo voelt of lijkt. Het troost me om te weten dat Jezus stierf in eenzaamheid, verlaten van God en mens. Hij weet hoe dat is. Maar straks is het Pasen. In de vroege ochtend stond Hij op, zag Maria Hem, mocht hem aanraken! Zo’n ontroerend moment vind ik dat. Ze denkt dat Hij de tuinman is, maar aan Zijn stem en de manier waarop Hij haar naam noemt herkent ze Hem. Rabboeni, zegt ze dan…wat zal ze gevoeld hebben? Het doet me een beetje denken aan mijn droom: Mijn grote Broer! Je bent er weer! Ik heb je zo gemist!

De dood is er. En we hebben verdriet en we rouwen zo goed en kwaad als het kan. Maar de dood is overwonnen. Straks vieren we Goede Vrijdag en Pasen. Die belofte geeft me troost.

Oude brieven

In de jaren zeventig was het blijkbaar nog niet doodnormaal telefoon thuis te hebben. Ik ben oude brieven aan het herlezen en tot mijn verrassing zijn die niet alleen geschreven in de jaren tachtig toen ik in het buitenland woonde met man en kinderen. Ze dateren al van de jaren ’70. Er wordt weliswaar veel in gemopperd op het feit dat we telefonisch niet bereikbaar waren, maar het kon blijkbaar nog. Ik weet ook niet meer waarom we geen telefoon hadden. We verkasten toen ook al vaak, dus wellicht had het daarmee te maken. Plus het feit dat we buitenlandse vrienden en familie hadden die vanwege de kosten niet belden maar schreven. Het pre-digitale tijdperk was dat.

Ik heb daardoor wel een schat in mijn bezit. Persoonlijke verhalen van tientallen mensen over wat hun in die tijd bezighield. Schrijven leidt tot meer openhartigheid dan praten, denk ik, dus de brieven zijn vaak een blik in de harten van mensen.

De brieven die me bij het herlezen met name raakten zijn die van mijn vader en moeder. Ouders vervagen wat in je herinnering(ze stierven respectievelijk 34 jaar en 15 jaar geleden) , maar opeens waren ze, tijdens het herlezen, weer zo dichtbij. Ook voor hen gold dat schrijven makkelijker was dan praten en dat ze in die brieven hun liefde uitspraken op een manier die in de dagelijkse communicatie minder nadrukkelijk aanwezig was. Ik zie hen zitten aan tafel, mijn moeder met haar vlugge, wat ongeduldige schrift, mijn vader, altijd als tweede, met zijn zeer puntig, precieze schuinschrift. De dunne blauwe luchtpostvellen nauwgezet aan beide kanten beschreven. Altijd nauwkeurig nagenummerd door mijn vader.

Ze vertellen over de de dagelijkse dingen. Bezoekjes bij deze en gene, ziektes en zeertes. Over de broers en zussen, ons nichtje en de neefjes. Maar soms gaat het dieper en vertellen ze over dingen waar ze het moeilijk mee hadden. In de familie of bij vrienden. En je proeft dat ze ons missen. Een deel van de brief is altijd gereserveerd voor onze kinderen, hoe klein ze ook waren. Heel af en toe kregen we een ingesproken bandje. Mijn vader kletste er vrolijk op los, maar aan mijn moeders stem hoorden we hoe vreselijk ze zoiets vond. Ze was duidelijk onder druk gezet door mijn vader. Zij schreef liever.

Wat me ook, tot mijn eigen schaamte, opvalt is mijn voortdurende verzoeken om spullen…kleding, thee. koffie, lego….De ene doos is nog niet gearriveerd of ik ben alweer aan het zaniken over de volgende…Wat hebben die twee zich ingespannen om ons verblijf in het verre Korea zo aangenaam mogelijk te maken. Ik realiseer me nu pas hoeveel werk dat was voor ze.

Daarnaast richtten ze iedere twee jaar wanneer we met verlof kwamen een compleet huis voor ons in. Alle spullen kwamen van zolders van bekenden waar ze in het pre-Kringlooptijdperk werden bewaard. Bankstellen, bedden, kasten, tafels, serviezen. Alles in de kleur en stijl van het modetijdperk 10 jaar daarvoor. Geen wonder dat wij, toen we definitief naar Nederland terugkeerden, een soort mode-zombies waren. Geen idee van eigen smaak en voorkeur. Dat duurde dus wel even. Het hielp wel om een eigen stijl te ontwikkelen.

Terug naar mijn vader en moeder. Mijn vader overleed relatief jong, net 71 en heeft onze terugkomst niet meer meegemaakt. Moeder heeft gelukkig nog vele jaren mogen genieten van haar kleinkinderen (en van ons). Maar vooral nu ik zelf kleinkinderen heb besef ik des te meer dat die acht jaar zonder de kleinkinderen moeilijker geweest moeten zijn dan ze ooit zeiden. Steeds weer dat afscheid op Schiphol. De geboorte van onze jongste en er niet heen kunnen. Bij het ouder worden besef ik steeds meer dat er door hen een offer werd gebracht waar ik toen niet bij stil stond. Ook omdat ze er nooit over klaagden. Nooit een bezwaar hebben geuit.

Met terugwerkende kracht ben ik trots op ze en voel ik weer even hun liefde door de toewijding die ze toonden.

Mobility then and now

Een blogbericht in het Engels deze keer:   Yugwa_2 I lived in Pusan, South Korea in the 1980’s and once a year our neighborhood sounded like a canon was going off every three minutes or so. Ka-Booom! Outside lots of people gathered around an old rusty looking thing on wheels that resembled some sort of mini-tank.  It was a mobile rice popper. Quite a contraption. Women and children would flock around it  bringing their portions of rice or corn to be popped. It was, what I remember, around Chusok, a Korean harvest festival, in september when (among many other things) the airy and sweet popped rice snacks called yugwa were made. The popped rice would be crushed and a layer of this  would cover an airy, sweet, honey tasting inside.   Very nice and festive. (On Wikipedia I just read that the proces of making them was very complicated). The enormous explosion each time was one of the great attractions for many of the kids around. After all the neighborhood ladies had their grains popped, the adjessi’s would move on to the next place, all around town. With their machines on hand drawn carts. A mobile machine, but with a lot of manpower on the side. I found a nice description of the working of the equipment by a Chinese man from Taiwan who revisited his hometown. The picture is his as well.

When I was a little boy, we used to gather around a vendor who came to our small community once every few weeks, set up this machine and a stand and began popping rice. The machine looked primitive and it was. A small amount of rice goes into the opening. The lid was closed air tight. The cast iron drum was then rotated over fire (from burning coal) for about 10 minutes which increased the temperature and pressure inside the drum. The drum was then removed from the fire and the seal was forced opened using a wrench. The sudden release of pressure generated a very loud boom to the amazement of the kids. It also released a cloud of gas and steam and popped the rice grains to about 10 to 15 times of its original size into a bag or some kind of container. It was puffy, slightly sweet and had the smell and taste of slightly burned rice at the bottom of a rice cooker. ricepopper

The reason I remember this, is a ‘novelty’ that was shown on Dutch TV recently. Instead of bringing the fruit harvest of pears and apples to a press far away, there is now this truck coming to the people. It tours the orchard areas where apples are harvested. It carries a state-of -the- art apple pressing machine. In go dozens of kilo’s of apples and out comes clear applejuice. No banging booms. Just a smooth running machine. No novelty this mobile convenience. It takes a little less manpower. But just like in Korea in the old days,  it attracts many people which makes it just as social as the ancient popper in the ’80’s!

Wie is er bang voor wiskunde?

Het is de titel van een nieuw verschenen boek van een leraar wiskunde, Gerardo Soto y Koelemeijer. 

Ik ben bang voor wiskunde. Al decennia. Ik kan wel zeggen dat wiskunde, in mijn tijd nog algebra en meetkunde geheten, mij vele nachtmerries bezorgde in de jaren 1967 -1969. Ik verraad daarbij direct mijn leeftijd maar dat was volgens mij al geen geheim meer.

In 1967 zit ik in klas zes van de School met de Bijbel in Rheden. We zijn een jaar daarvoor verhuisd van stedelijk Schiedam naar dit dorpje onder de Posbank in Gelderland. Mijn moeder brengt me de eerste dag naar school. Op mijn verzoek draagt ze haar zondagse jas en hoed. Ik was al vroeg gevoelig voor kleding. De jas is van donkerrode tweed met zwarte fluwelen kraag en daarbij een zwartfluwelen hoed. Ik kon mijn onzekerheid de baas door trots te zijn op mijn mooie moeder.

In groep zes heb ik mijn draai gevonden en presteer goed. Zonder cito’s krijgen we allemaal een schooladvies. Het mijne is HBS. Maar we moeten wel toelatingsexamen doen. Op een goeie dag in de zomervakantie fietsen we als groepje richting Arnhem. Naar het Christelijk Lyceum Arnhem alwaar de toets zal worden afgenomen. Het is spannend maar ik slaag zonder problemen. Dan vangt mijn middelbare schooltijd aan.

Ik ben een talenmens. Als kind al een lezer vind ik het op de HBS heerlijk om ingewijd te worden in nieuwe talen als Frans en Duits en mijn eigen taal verder uit te pluizen. Uiteraard mopper ik mee over naamvallen en werkwoorden, maar stiekem vind ik het leuk.

Minder blij ben ik met de vakken algebra en meetkunde. Of die al in de eerste klas werden gegeven weet ik niet meer. In mijn herinnering begon de kwelling vroeg en duurde eindeloos lang. Mijn hersenen konden op geen enkele manier de abstracte formules, berekeningen en vormen bevatten. En mijn wiskundeleraar kon op geen enkele manier de disfunctie van mijn hersenen bevatten en raakte geïrriteerd als ik het ‘nog steeds’ niet snapte.

Uren bracht ik door op mijn kamertje met mijn geduldige, lieve oudste broer die zijn uiterste best deed mij enig begrip bij te brengen. Na alle oefening, perste ik soms zowaar het juiste antwoord uit mijn vermoeide brein. Maar kwam ik dan de volgende dag op school en de leraar schreef de opdrachten voor een proefwerk op het bord, stond het huilen me nader dan het lachen. Het was een groot abracadabra voor me. Hoe stom een kind zich dan kan voelen, als iedereen om je heen ijverig zit te pennen en jij hebt geen idee zelfs waar te beginnen! Dat paniekgevoel graaft diep door in een kinderziel.

Uiteindelijk ben ik in de tweede klas blijven zitten met een twee en een drie voor de vakken. Ik mocht, vanwege de goede cijfers voor andere vakken wel verder naar de HAVO. Een toen nieuwe vorm van onderwijs waar op deze school een pilot voor werd gedaan. Ik was dolblij, Alles was beter dan nog een jaar die kwelling te moeten ondergaan.

Er is dus een boek geschreven over dit fenomeen. De angst voor wiskunde. En hoe die voor leerlingen is weg te nemen. Ik wist al langer dat onder die ijverig pennende klasgenoten van mij er heus wel meer waren die minder goed waren dan het leek. Hoe het hen is vergaan weet ik niet. Mij is de ervaring van falen op deze manier altijd bijgebleven. Een leraar die grapjes maakt over jouw ‘eigenwijsheid’ en gebrek aan hersenen slaat een deukje in het zelfvertrouwen.

Vandaar dat ik de publicatie van het boek toejuich. Laten vooral leraren wiskunde hun voordeel ermee doen. En ik ben blij dat ik niet de enige ben die bang is voor wiskunde.

N.a.v Wie is er bang voor wiskunde?
Auteur: Gerardo Soto y Koelemeijer
ISBN:9789462988392

Ik hoor trompetten klinken

Grootvader Jacob van Katwijk was in mijn jeugd een legendarische figuur. Overleden in 1949 ken ik hem alleen uit de verhalen van mijn moeder, die haar vader adoreerde. Ik denk dat zij veel van hem weg had, tenminste in haar interesses en gevoeligheid. Ze vertelde me talloze verhalen over zijn rol in haar leven. Hoe hij voorlas uit boeken die hij op de markt kocht. hoe hij thuiskwam met een jurk die haar moeder geweigerd had te kopen. En, bij een andere gelegenheid, een badpak. Hoe ze hem aan kwam zien lopen met een stapel boeken, ook voor haar. Zij, de lezer, onhandig met naaien en verstellen vond bij hem erkenning die ze miste bij haar moeder. Mijn moeder was een hoog gevoelige vrouw, voordat die karakterisering was uitgevonden. Ze heeft daar veel onder geleden, denk ik. Zich vaak onbegrepen en minderwaardig gevoeld. Bij haar vader voelde ze zich veilig en hij bleef voor haar de grote held. Dat was voor haar en mijn vader niet makkelijk. Hij was in veel dingen het tegenovergestelde, vermoed ik, van zijn vereerde schoonvader. Een doener, geen lezer, niet echt gevoelig, hield van lolletjes op het randje en zo voort. Zoals zo vaak gebeurt, een tegenpool van haar.

Mijn moeder was weemoedig van aard. Gevoelig voor tijdstippen op een dag. Twee uur ’s middags vond ze een vreselijke tijd…als het vier uur was knapte ze op. Dan werd het schemeren, iets wat ik weer verschrikkelijk vond. Doe het licht aan, alsjeblieft! Dan dronk ze haar kopje thee en om vijf uur haar koffietje. Mijn vader dronk dan graag zijn borrel. Het klinkt gezellig maar de herinnering vervult me toch met een eigenaardig gevoel van donkerte. Misschien omdat ik als kind die nostalgie en wat donkere weemoed van mijn moeder inademde.

Eerder schreef ik al een blog (die ik zo gauw niet terug kan vinden)  over haar liedkeuze bij het naar bed brengen. Ze zong graag en ik vond het heel fijn om mee te zingen, maar de liedjes waren vol van weemoed en verdriet. Dwalende herders, stervende kindertjes in zolderkamers en stegen en hongerige roodborstjes (dat laatste was wel het vrolijkste liedje van het repertoire).

Een van de liederen sprak met name tot mijn levendige verbeelding. Mijn moeder vertelde erbij dat mijn grootvader het zong toen hij als gijzelaar gevangen zat in de oorlog. Gevangen zitten en de oorlog, dat riep bij mij als kind beelden op van kerkers en gekwelde zielen wachtend op de dood. Of dat kwam door de tekst van het lied of door mijn eigen fantasie, maar het lied maakte diepe indruk op me. Het is een lied uit de Johannes de Heerbundel, meen ik.

Ik hoor trompetten klinken
de vijand is nabij
Ik zie harnassen blinken
maar niemand is bij mij…

Vooral die laatste zin sneed door mijn kinderziel…daar zat mijn arme opa te wachten op de dood, van iedereen verlaten…Ik zag de harnassen oplichten in het schijnsel van fakkels en de slechteriken naderen om mijn opa om te brengen. De tekst vervolgt:

Het hart klopt door ’t benauwen,
dies laat ik diep beschroomd
’t gezicht ’t gebergt’ aanschouwen,
of daar geen hulp van koomt.
gezang 305

Dat het in werkelijkheid minder erg was en dat zijn gevangenschap niet in een cel maar in een zaal van het seminarie Beekhuis in st. Michelsgestel had plaats gevonden wist ik toen nog niet. Ook niet dat de doodsangst weliswaar ondergronds aanwezig was vanwege het ombrengen van mede gijzelaars door de nazi’s, maar niet direct hem persoonlijk betrof. Mijn moeder had niet voldoende door hoe gevoelig en angstig ik was als kind, anders had ze het misschien beter uitgelegd. Maar het lied is me altijd bijgebleven en doet me onmiddellijk aan de grootvader denken die ik nooit gekend heb. Gelukkig overleefde hij de gijzeling en kwam weer thuis halverwege de oorlog. Hij stierf aan de gevolgen van keelkanker (of lipkanker) in 1949,

Waarom huilen Koreanen?

In de kerk

north-korean-defector.jpg (630×445)

Ik weet het ook niet echt, hoor, het antwoord. Wel dat huilen, uitbundig huilen, een veel voorkomende expressie is (of was) in Korea. Ik woonde in Zuid-Korea in de jaren tachtig en wist niet wat me overkwam toen tijdens de kerkdienst de tijd voor gebed aanbrak. Net zoals ik gewend was in Nederland begon de predikant met voorbedes en dankzeggingen. Maar toen kwam een moment van hardop bidden. Ik verwachtte een gezamenlijk uitgesproken ‘Onze Vader’, of iets dergelijks. Maar binnen een fractie van een seconde onstond een waterval aan geluiden. Eerst nog ingehouden, murmelend, maar langzaam aanzwellend tot een, in mijn oren hysterische hoogte. Die overigens binnen enkele tellen weer verstomde na het belsignaal van de dominee.

Wat gebeurde er? Het was het geluid van honderden mensen die allemaal tegelijk hardop hun persoonlijke gebeden uitspraken. Maar niet alleen dat. Het waren letterlijk smekingen. Men huilde, sloeg zichzelf op de borst, bewoog heen weer als Joden bij de Klaagmuur. Ik was verbijsterd. Is dit Azie, waar men geacht wordt (door westerlingen) ondoorgrondelijk en stoicijns te zijn? Daar klopte in dit geval helemaal niets van. Maar wat was dit voor een verschijnsel? Was dit een gevolg van theologische opvattingen? Men voelde zich zo zondig en schuldig dat dit de enige houding mogelijk was ten opzichte van God in een directe ontmoeting? Wellicht.

Korean-Funeral-2-images.search.jpg (600×398)
Rouwkleding op een boeddhistische begrafenis

Korean-traditional-funeral-3-images.jpg (600×398)
Knielen voor het altaar uit respect voor het overleden familielid

Rouw

De tweede ervaring met dit fenomeen was ook aan het begin van ons verblijf in Busan. We woonden in een klein appartementencomplex. Op de eerste verdieping, pal onder ons, was iemand overleden. De familie verzamelde zich. Dagenlang bivakeerden zij in de flat. Gekleed in de rouwkleding van een kennelijk boeddhistische familie. Over het kostuum droegen de mannen een hennepmantel en een soort hoge hoed van hetzelfde materiaal. Men hing wat rond. In de overdekte ruimte onder de eerste verdieping werd gerookt, veel gedronken en gewacht.

De begrafenis

De begrafenisdag brak aan. Op de binnenplaats werd een altaar opgericht, zoals op de foto. Met op het altaar een grote afbeelding van de overledene. De mannen en vrouwen bogen diep en de stoet vertrok richting de begraafplaats. Uren later hoor ik een hartverscheurend gehuil en geschreeuw. Wat is er in vredesnaam aan de hand? Op het balkon zie ik de begrafenisstoet terugkeren. Volkomen hysterisch, schor huilend, schuddend, bijna flauwvallend, elkaar ondersteunend nadert men de flat. Wat een vertoon. Later begrijp ik dat dit een teken van diep respect is voor de overleden vader of moeder. Hoe harder men huilt des te groter het respect.

Tranen en respect. Daar zit dus een link. Respect tonen door als het ware op commando te huilen. Hoe harder hoe beter. Ons volkomen vreemd. Hoe minder vertoon van emotie hoe beter immers? Wij zeggen dan al gauw ‘theater’. Superieur als we ons meestal voelen.

De burgeroorlog

Maar een tweede reden achter de tranen in de kerk is (of was) er volgens mij ook. In de jaren tachtig was de Koreaanse oorlog (1950 -1953) relatief gezien nog niet zo lang geleden. We hebben het dan over een periode van dertig jaar na de wapenstilstand. Nu ik ouder ben realiseer ik me des te meer hoe kort dertig jaren eigenlijk zijn. In de jaren van de oorlog zijn honderdduizenden Noordkoreanen gevlucht voor het communisme, naar het zuiden. Met achterlating van vaders, moeders, oma’s en opa’s, broers en zussen, kinderen, kleinkinderen. Zelfs vrouw of man. Gevlucht om in leven te blijven. Met niets. In bittere armoede weer een leven moeten opbouwen. En nooit meer je geliefden kunnen zien. Of spreken of schrijven. Niets.

Dan komen er ook tranen wanneer je mag bidden en je nood mag klagen. En hoeveel van de mensen die om mij heen zaten in die vroege jaren tachtig hadden geliefden op die manier verloren? Ik weet het niet. Men sprak er niet veel over. Maar ik weet zeker dat de tranen om die verloren liefdes zich mengden met de tranen van respect en zondebesef. En in Gods liefde vond men gelukkig diepe troost.

De massale huilpartijen op televisie die wij soms zien na het overlijden van een leider in Noord-Korea zijn natuurlijk ‘gedwongen’. Wee degene die niet treurt om de leider. Die toont immers geen respect, heeft diegene niet hoog geacht, niet lief gehad. Hoe harder en hartstochtelijker men snikt des te beter. Bevreemdend voor ons. Gedwongen voor de meesten daar, maar niet zo vreemd als voor ons. Het hoort ergens bij de oude tradities van het land. En wie weet biedt het gelegenheid stiekum wat tranen te storten om alle ellende die al decennia heerst in dat mooie, maar zo wreed verdrukte land.

The Great Stink

The Great Stink

Het is de naam voor een periode in 19e eeuws Londen.  De stank die de Thames verspreidde was zo intens en ondragelijk dat het gemeentebestuur eindelijk besloot dat het genoeg was. Parlementariers konden niet meer werken in het parlementsgebouw aan de Thames, ondanks natte lakens met chloor voor het raam en karrevrachten met kalk en kalkchloor die gedumpt werden in het water.  Het water in de rivier was verandert in een onafzienbare, stilstaande prut, derrie, zeg maar vloeibare kak…

In Duitsland had ene von Pettenkofer halverwege de eeuw een berekening gemaakt dat een mens per dag drie pond ontlasting produceert. In de stad Munchen woonden rond 100.000 inwonders. Dit keer drie pond en tel uit je winst…Per dag! Waar bleef al die smurrie? Volgens de schrijver werden er per dag 10 karrenvrachten afgevoerd en de rest…ja, waar bleef de rest? En de mest van dieren en ‘de menigte van vuiligheden en rottende delen van allerlei aard?’ Nou, in London lag het in de Thames blijkbaar.

Ik las dit verfrissende stukje proza in een boek van Auke van der Woud, Koninkrijk van sloppen, Achterbuurten en Vuil in de 19e eeuw.(o.a. bldz. 269) Een fascinerend boek waar af en toe je maag van omdraait. Veel van de geschiedschrijving over de 19e eeuw is gedaan vanuit het perspectief van de gegoeden. Volgens de auteur slechts 3 to 5 % van de bevolking toen. Dan was er een helft die tot de zogenaamde middenklasse behoorde (ook weer onderverdeeld in hoog, midden en laag) en de andere helft behoorde vervolgens tot de lage klasse. Eveneens onderverdeeld. Een kwart daarvan behoorde  tot de  aller- allerarmsten.

We hebben het over de eerste helft van de 19e eeuw. Nederland telt zo’n vijf miljoen inwoners.  Twee miljoen mensen konden het ‘redelijk’ redden, maar zonder vetpot. Nog eens twee miljoen konden het net, net niet of helemaal niet redden, het werkvolk, het plebs. En een elite groepje van rijken. Die daar niet wakker van lag. Nederland was nog sterk een standenmaatschappij. Gelukkig kwamen er meer en meer protesten tegen de schrijnende armoede van velen. Als er al een idyllisch beeld bestaat door kunst of literatuur dan gaat het over de levens van wellicht 150 tot 200 duizend mensen. Zij bouwden de mooie huizen, droegen de elegante mode, schreven de gedichten en hadden voldoende tijd en geld om over andere dingen na te denken dan overleven.

865da19156f139542f831b35ec1de958.jpg (1386×842)

Ik ben gaan lezen over de 19e eeuw in verband met het bestuderen van mijn familiegeschiedenis. Die gaat (aan beide kanten) veel verder terug dan de 19e eeuw, maar ik moet ergens beginnen. En omdat mijn familie (aan beide zijden) zeker niet in de 19e eeuw tot de happy few behoorde, intrigeert het me mateloos om te weten hoe het leven van deze mensen er dan uitzag van dag tot dag.

Van het boek van Van der Woud wordt een mens niet vrolijk. Wat een armoede. Wat een vunzigheid. Wat een tragiek in het sterven van zoveel mensen (kinderen en volwassenen) als gevolg van de slechte gezondheidszorg en een totaal gebrek aan arbeids- of voedselveiligheid. De Keuringsdienst van Waarde zou overuren gedraaid hebben. Van overheidswege was er weinig tot niets geregeld, uit angst en aversie voor regelgeving. Blijkbaar stond de samenleving in de 18e eeuw bol van de wetjes en regels en was men daarom uit reactie wars van elke vorm van centraal bestuur geworden. Daarbij hing men de gedachte aan dat armoede een soort natuurwet was. Alleen de kerken konden voor enige verlichting zorgen.

 

Ik lees in de huwelijksacte van mijn betovergrootvader Jan van Katwijk dat hij wegens ‘ ‘behoeftige omstandigheden’  is vrijgesteld van het betalen van leges voor de ondertrouw. Bij zijn huwelijk met Gerritje van der Bruggen in 1830, op twintigjarige leeftijd, wordt het eerste kind ge-echt. Hun Maria was al geboren voor er blijkbaar gelegenheid kwam om te trouwen. Zijn vader Pieter stierf toen Jan zes was. Dat moet indertijd een ramp geweest zijn. Als touwslagersknecht verdiende je een klein loon. En van pensioenen had men niet gehoord nog. Zeer waarschijnlijk leefde zijn moeder van de bedeling,  wat verklaart waarom hij in zulke armelijke omstandigheden verkeerde. Hij woonde aan De Baan, een van de sloppen en stegen van Schiedam. In het boek van van der Woud lees ik over de leefomstandigheden in die woningen. Vaak niet meer dan 1 kamer, met in de hoek een ‘stilletje’, een ton voor de behoeftes. 1 kamer voor het hele gezin,  dat in zijn geval zich uitbreidde tot twaalf kinderen die voor zover in kan nagaan allemaal in leven bleven.

verklaringvarmoedejvk

Dat was voor die tijd ongebruikelijk, want de kindersterfte lag op 30%. Een sterk geslacht dus. Deze Jan van Katwijk, die in 1828 te arm is om de leges voor zijn trouwakte te betalen en in behoeftige omstandigheden verkeert, krijgt uiteindelijk een kleinzoon Jan (1856-1956) die zal leven tot hij bijna 100 is! En uiteindelijk een aantal winkels in het centrum van Schiedam heeft aan het Broersveld. Glas(zetters)- en verfwinkels. Als kind zag ik ze nog rijden: wagens met de naam Van Katwijk Schildersbedrijf. Maar de zaken zijn lang geleden verkocht. Mijn overgrootvader is in betrekkelijk miserabele omstandigheden overleden in 1956. Zijn vader was de ververij ingegaan en dat was een gunstige keuze  voor de van Katwijk-familie. Ik begrijp uit het boek van Van der Woud dat ‘upward mobility’ uitzonderlijk was voor de Tweede Wereldoorlog. Eens een dubbeltje….

Wel is het zo dat een voorvader in de 18e eeuw lid was van het Lucasgilde in Schiedam. Het gilde dat  zich daar specifiek bezig hield met alles wat met glas en verf te maken had. Ergens ligt er dus een vroege link tussen die voorvader van Katwijk en Jacob die weer die business inging. Een spoor om verder te onderzoeken. Glas is in de 19e eeuw van groot belang in de stad Schiedam vanwege de jeneverindudtrie. Glazen flessen en zo! 

Onder andere n.a.v Koninkrijk van Sloppen, Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw.
Auteur: Auke van der Woud
Uitgeverij: Bert Bakker
ISBN: 978 90 351 3597 0

 

Familie-archief en de moeite met opruimen

Familie
Ik verzamel. Foto’s, knipsels, papiertjes, het maakt niet uit, als het ook maar iets met de familie te maken heeft stop ik het in de desbetreffende map met de familienaam waaronder het bewaard moet worden. Ik heb inmiddels 12 mappen met familienamen in beide richtingen. Nu raken die mappen regelmatig vol en dwing ik mezelf er weer eens doorheen te gaan. Een mens kan immers niet ALLES bewaren. Veel aantekeningen heb ik op losse papiertjes staan en daar word ik zo nu en dan gek van. Maar op ieder papiertje staat naast dubbele informatie ook net weer iets unieks. Papiertje nog maar even bewaren. Terug in de map dus.

Opschonen

Gisteren had ik een opschoonbui. Ik ben langzamerhand bezig feiten en informatie op te slaan op de pc en foto’s aan het scannen. Een project dat zo verslavend is wanneer ik daar een keer mee bezig ben, dat ik het soms uitstel om verder te gaan. Om te voorkomen dat ik niet weer, uuuuuren later, uit een soort roes ontwaak. Maar goed, met het oog op dat project nam ik een paar mappen terhand om die te ontdoen van wellicht onnodige en/of dubbele paperassen en foto’s.

Ik startte met de map van mijn moeder, of beter gezegd met die van haar familienaam, de familie van Katwijk, de dikste map. Opruimen is, net als genealogie, een gevaarlijke bezigheid, zoals iedereen die het weleens doet zal weten. Ieder ding dat door je handen gaat houdt het risico in zich dat je er tenminste een uur mee bezig kunt zijn. Of een hele dag. En dan denk je na al die vervlogen uren, waar was ik nu ook weer mee begonnen?

Ik besloot de rouwpost die mijn moeder (mijn vader was jaren daarvoor al

Co van Katwijk, 19/10/1997

overleden) ontvangen had na het sterven van mijn oudste zus in 1992 weg te doen. Maar eerst toch nog (even) door te lezen. Wie weet zat er nog iets bij, informatie of zo, over haar. Mijn zus pleegde zelfmoord, al 25 jaar geleden en nog steeds houd me dat bij tijd en wijle bezig. Dus die brieven wilde ik zeker bekijken. De meeste kon ik na vlugge lezing in de papiermand gooien. Mooie woorden, pogingen tot troost, maar niet heel persoonlijk.  Sommige heb ik echter bewaard. Brieven van geschokte, verdrietige mensen met wie ik zelf geen of weinig contact heb of had, maar die mijn zus kenden.  

Een oud-leerling, een studiegenoot.  Wellicht kunnen ze me nog eens wat over mijn zus vertellen, zo redeneerde ik; ik heb er hier al eerder een blog over geschreven. Inmiddels 20 jaar ouder dan zij ooit geworden is, was en blijf ik haar acht jaar jongere, ‘ kleine’ zusje. Zij had al een heel leven achter de rug toen ik kwam kijken, bij wijze van spreken. En van dat leven weet ik tot op heden (te) weinig af.

Er waren een paar uur voorbij gegaan. Tijd voor een pauze. Voor mijn gevoel had ik een lange, verre reis gemaakt. Ik moest nodig landen in het hier en heden. Steeds weer een vreemde ervaring  hoe je zo in gedachten tussen de tijden door kunt bewegen, als een vlinder die rondfladdert in een vlinderstruik.  Ouder en jonger, levenden en gestorvenen, gestorven bekenden  en levende vreemden die vrienden waren. Ik moest een momentje in het heden een boterham eten.

Een oud adressenboekje

adresboekje Ma

’s Middags verder. Volgende item: oud adresboekje van mijn moeder. Foeilelijk ding, zoals mijn moeder meestal eerder nuttige (goedkope) dan mooie dingen voor dat soort zaken had. Weg ermee! Toch even kijken. Ze had de gewoonte (ik heb het van haar!) in alles aantekeningen te maken, gewoon op elk papieren oppervlak dat op dat moment voorhanden was. Wie weet vind ik iets unieks. Slecht plan. Bladzijde voor bladzijde begint zich een heel leven voor me af tekenen. Dat van haar, mijn vader en mezelf, broers en zussen. De adressen van  vrienden en familie, in een stevig, helder handschrift genoteerd. Bij verhuizingen doorgehaald en iets minder duidelijk ernaast of eronder gekrabbeld.

Ik herken de namen van vele vrienden van vroeger. De feestjes en bezoeken beginnen zich als een film in mijn hoofd af te spelen. Ik hoor het geroezemoes en gelach en ruik de rook. Ik vond het gezellig als er mensen kwamen. Er was lekkers, limonade, zoutjes. Alle dames puften Stuyvesant en de heren echte sigaretten. De jenevertjes, de advocaatjes. Ze genoten ervan. Mijn vader dronk graag een borreltje. Mijn moeder niet. Kon er niet tegen en begon na 1 advocaatje al woorden om te draaien. Wat de feestvreugde alleen maar verhoogde.

Ik zie bij de naam van een goeie vriendin van mijn moeder de keuken weer voor me waarin ze samen stonden te smoezen. ‘Kun je het zien?’, vroeg de vriendin bezorgd, alsof ze zich schaamde. ‘Welnee joh’, zei mijn moeder ‘hou je tasje ervoor.’ Verwend kind als ik was rustte ik niet totdat mijn moeder me vertelde wat niet gezien mocht worden. Wist ik veel. ‘Ze krijgt een baby’, fluisterde mijn moeder uiteindelijk, niet bestand tegen mijn gezeur.  Ik was stomverbaasd. Dat was toch juist fijn had ik altijd geleerd. Ik had geen idee van hoe zwaar een groot gezin kon zijn voor vrouwen; van de relatieproblemen van het stel. Nog minder van de verwarring die de aankondiging van mijn eigen komst, zeven of acht jaar daarvoor, had gezaaid. Op een vijfde kind was niet meer gerekend in feite. 

Werden er diepere gesprekken gevoerd op de feestjes en verjaardagsavonden? Ik kan het me niet goed herinneren. Maar ik was een kind dus zal dat niet zo opgevangen hebben. Er was natuurlijk altijd een mannen-en een vrouwenhoek. Men kende elkaar allemaal van de kerk, dus de wortels gingen diep. Van de familie was niet iedereen van dezelfde kerk. Dat lag gevoelig, dus lette men op de woorden. 

Alle adressen van broers en zussen zijn doorgestreept. Op een paar na. Die leefden nog in mijn moeders tijd, maar zijn nu ook overleden. Zwagers en schoonzussen, van beide kanten zijn ze er niet meer. Een hele generatie mensen samengebald in een onooglijk NafNaf adressenboekje met een kartonnen kaft. Metafoor voor onze vergankelijkheid.

En verder

Ga ik het bewaren of doe ik het weg? Eerst moet ik nog wat andere dingen bekijken. De agenda van mijn zus uit het jaar 1992. En het gastenboek wat ik had aangeschaft voor mijn moeder. Toen ze begon te dementeren en vaak zei dat er nooit iemand langs kwam,  zouden we in het boek opschrijven wie en wanneer bij haar langs was geweest. Ze ging het echter gebruiken als een soort dagboek met berichten aan mij, hoe het met haar ging. heel ontroerend. Na 10 jaar wil ik het weer eens lezen.
Daar heb ik echt een nieuwe dag voor nodig. Ik ben moe en stap uit mijn tijdcapsule.
Heb ik nog dingen opgeruimd? Jazeker.

Nou, eerlijk gezegd, beter georganiseerd. Want weggooien, je weet maar nooit of je er spijt van krijgt…:)

Ting en Rotjeknor

We zouden nog eens een dansvoorstelling ‘doen’, hadden echtgenoot en ik afgesproken. Altijd een beetje zoeken, want voor je het weet kosten de kaartjes meer dan ik in een maand verdien aan Nederlandse les geven. Ooit een Podiumkaart gekregen, maar altijd wanneer je iets hebt uitgekozen wat leuk lijkt kun je niet online reserveren…een must, want pas aan de kassa betalen is te onzeker. Zit je op de achterste rij, achter een paal. Of is alles uitverkocht. Niet handig van zo’n kaart dus.

Maar goed, ik las over Scapino en dacht: dat lijkt me leuk. Ik was al tijden niet meer in Rotterdam geweest, dus de combi van een middag ronddwalen en ’s avonds een voorstelling zien was snel gemaakt.

Toen we Rotterdam inreden kwamen de herinneringen naar boven. We reden door naar de buurt van onze eerste gezamenlijke woonplek, de Boezemsingel. De oude panden waren er niet meer, dat wisten we. Ze waren al bouwvallig in de jaren ’70. We huurden een zolderverdieping indertijd. Nu niet meer voor te stellen, maar de douche ging de eerste dag al stuk en we deden de afwas in de wasbak, want een keuken zat er ook niet bij. Er stond een kastje op de overloop met een gasstel. De eerste maanden van ons huwelijk hebben we daar gekampeerd, zeg maar. We hebben drie keer rond gereden om toch weer enigszins een idee te krijgen van de buurt. Echtgenoot wist nog dat we vanuit ons zolderraam uitzicht hadden op de theologische opleiding van de Gereformeerde Gemeente. (Zoiets vergeet je immers niet…) Die zit daar nog steeds, dus vandaaruit konden we een reconstructie maken. De buurt is nu zeer exotisch geworden.

In het centrum liepen we over de Lijnbaan, langs de oude V&D, waar ik mijn eerste kookboek kocht, via de (mooie) Koopgoot, richting de Markthal, een fantastische aanwinst voor Rotterdam. Maar eerst dronken we koffie op het Stadhuisplein, vlakbij het verdwenen Steakhouse, waar we onze eerste ruzie hadden. Alles zag er daar zo aftands en bouwvallig uit! Dan heeft ons huwelijk de tand des tijds beter doorstaan, concludeerden we blij.

Natuurlijk het nieuwe station bewonderd. Wat een vooruitgang. Ik kan me niet herinneren in Rotterdam geweest te zijn in de laatste 40 jaar zonder dat er ergens in die omgeving niet een enorme verbouwing gaande was.

grijze dag, grijze foto
grijze dag, grijze foto van het station

Plafond Markthal
Plafond Markthal

En toen, na in de Markthal bij Jamie’s gegeten te hebben (matig…) naar Tinto in de Ferro Dome. Toen ik af en toe in de stad ‘bouwvallig’ dacht,  wist ik nog niet waar ik

Ferro Dome, Rotterdam
Ferro Dome, Rotterdam

later terecht zou komen. De meest desolate omgeving ooit! Een oud industrieterrein met afgestoten, lege opslagtanks en fabrieken. Zo lelijk dat het weer mooi werd. In een van die fabrieken organiseerde Scapino haar jubileumvoorstelling. Zeventig jaar. Met zg. locatietheater/dans /circus. In samenwerking met de Nits en Codarts Circus Arts. We verwachtten een soort Cirque Soleil, maar dan kleinschaliger en meer experimenteel.

Het was spectaculair. Een club fantastische dansers, musici en acrobaten. De muziek van de Nits deed me wat aan die van Bob Dylan denken. Pop-achtig en gevoelig. Een ontdekking voor me. Muziek waar de dans wonderlijk bij paste. Wat betreft de dans, ik heb weinig verstand van choreografie en meen dat er bij moderne dans nooit veel duiding mogelijk is en dat het knap, maar nogal rommelig plaatsvindt. Dat is modern, denk ik dan. Toch bleek dat een punt van kritiek te zijn in de recensies van enkele kranten. Hoe dan ook, de prestaties waren ongelooflijk. Wat wordt er keihard gewerkt door deze mensen en wat hebben ze een, naar het lijkt, perfecte beheersing over hun lichamen. Iedere beweging is doordacht. Hoekig of vloeiend, altijd indrukwekkend.

Het was een gedenkwaardig dagje uit.

Nog een video van de Nits met Kiteman als voorbeeld van de muziek.

%d bloggers liken dit: